ECLI:CE:ECHR:2023:1121JUD005689617 (Beperking demonstratierecht door de APV)

EHRM, 21 november 2023, Laurijsen & Others vs. The Netherlands
(ECLI:CE:ECHR:2023:1121JUD005689617)

Essentie

De rechtsvraag die in deze uitspraak centraal staat is: Was er sprake van een schending van het recht op vreedzame vergadering in de zin van art. 11 EVRM door de demonstranten te arresteren en te vervolgen voor de schending van de APV Amsterdam?

Rechtsregel

Het EHRM oordeelt in deze zaak dat Nederland het demonstratierecht te ver heeft ingeperkt door de arrestaties en vervolging voor het schenden van de APV van Amsterdam van de demonstranten bij het kraakpand protest. Deze inperking op het demonstratierecht levert een schending van art. 11 EVRM door Nederland, aldus het Hof.

Inhoud

De verdachten demonstreerden in casu tegen de uitzetting van krakers uit een krakerspand in Amsterdam. Na een vordering van de politie zijn ze gearresteerd en gedagvaard wegens schending van de APV Amsterdam voor het deelnemen aan een onwettige bijeenkomst en het niet voldoen van een vordering van een ambtenaar.

De kantonrechter oordeelde dat de verdachten niet hadden voldaan aan een vordering van een ambtenaar, maar werden ontslagen van alle rechtsvervolging voor dit feit. Voor de tenlastelegging van de schending van de APV werden de verdachten vrijgesproken, omdat de bijeenkomst volgens de rechters onder de bescherming van de Wet Openbare Manifestaties viel. Het OM ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Bij het gerechtshof Amsterdam werden de verdachten wel schuldig bevonden aan de schending van de APV. De advocaat-generaal beargumenteerde dat het doel van de demonstratie was om de uitzetting van de krakers te voorkomen. Tegen dit oordeel zijn de verdachten in cassatie gegaan. Een van de redenen voor deze cassatie was dat het gerechtshof art. 11 EVRM niet genoeg in acht nam. De Hoge Raad verwierp de cassatie op wetstechnische gronden.  De vraag of de demonstratie viel binnen de grenzen van art. 11 EVRM werd niet specifiek beantwoord.

De verdachten hebben vervolgens een beroep gedaan op het EHRM.  De raadsman van de verdachten droeg onder meer aan dat deze bijeenkomst een vreedzame bijeenkomst was zoals bedoeld in art. 11 EVRM. Daarnaast beargumenteerde hij dat door het gebrek aan een bevel van de burgemeester het politieoptreden, de arrestaties en volgende veroordelingen geen juridische basis hadden. Eveneens was het optreden in de ogen van de verdediging disproportioneel. Het Europees Hof oordeelt dat ook als de demonstratie het doel had om de uitzetting te voorkomen, art. 11 EVRM nog steeds geldt voor de demonstratie zolang deze vreedzaam verloopt. De verdachten zijn niet degenen die de in de demonstratie geweld hebben gebruikt. Ook waren de oproep om naar de demonstratie te komen en de feiten die gedurende de demonstratie zijn gepleegcd vreedzaam.

De demonstratie viel daarom onder art. 11 EVRM. Hierdoor zijn de arrestaties, vervolging en veroordeling een beperking van het demonstratierecht zoals gesteld in art. 11 EVRM. Beide het gerechtshof Amsterdam en de Hoge Raad vonden dat de demonstratie niet onder de APV viel en hebben daarom niet verder aan art. 11 EVRM getoetst. In het verlengde hiervan is daarom ook niet getoetst of de verdachten vreedzaam demonstreerden. Door deze conclusie te trekken en niet de ‘balancing test’ toe te passen, heeft de Hoge Raad te weinig relevante en niet genoeg overwogen overwegingen opgegeven waarom art. 11 EVRM niet in acht is genomen en de restricties op het demonstratierecht zijn toegepast.

Het oordeel van het Europees Hof is daarom dat Nederland het demonstratierecht in casu te ver heeft inperkte en veroordeeld Nederland tot het betalen van boetes aan de verdachten.