ECLI:CE:ECHR:2016:1115JUD002413011 (A & B v. Norway)

EHRM 15 november 2016, nr. 24130/11, 29758/11 (A en B vs. Noorwegen)
(ECLI:CE:ECHR:2016:1115JUD002413011)

Door Jay Irfan

Essentie

Met deze zaak heeft het EHRM een belangrijk arrest gewezen. De vraag die in casu centraal stond was of er tweemaal was vervolgd voor hetzelfde feit, dus of het ne bis in idem-beginsel was geschonden. Het ne bis in idem-beginsel is in Europeesrechtelijke context gecodificeerd in art. 4 Protocol 7 EVRM. In deze zaak werd aan de verdachten zowel een bestuurlijke boete als een strafrechtelijke veroordeling opgelegd. Het EHRM heeft in deze zaak een aantal criteria geformuleerd aan de hand waarvan de samenhang kan worden beoordeeld tussen twee procedures, in casu een bestuurlijke boete en een strafrechtelijke veroordeling.

Rechtsregel

Omdat in deze zaak zowel een bestuurlijke boete als een strafrechtelijke veroordeling werd opgelegd, was de vraag aan het EHRM of hiermee het ne bis in idem-beginsel werd geschonden en dus of sprake was van cumulerende procedures of van een zodanige samenhang dat deze procedures als het ware één geheel vormden.

Het EHRM kwam tot het oordeel dat de bestuurlijke boete en strafrechtelijke veroordeling dusdanig met elkaar samenhangen dat eigenlijk sprake is van slechts één procedure. Het ne bis in idem-beginsel is daarmee niet geschonden.

Inhoud arrest

In 2005 waren A & B het subject van een boekenonderzoek door de Noorse Belastingdienst. Ze zouden de verkoopwinst op hun aandelen niet hebben doorgegeven aan de fiscus, waarop beide klagers naast een navordering van de verschuldigde belasting over eerdere jaren ook een fiscale boete kregen opgelegd. Hierna klaagde het Openbaar Ministerie hen aan wegens ernstige belastingfraude. De strafrechter veroordeelde hen ieder tot een jaar gevangenisstraf, maar hield wel rekening met het feit dat ze al een boete hadden gekregen.

Noch A noch B zette rechtsmiddelen in tegen de bestuurlijke boete, deze werd daarom onherroepelijk. A & B zijn wel in hoger beroep en cassatie gegaan tegen de strafrechtelijke veroordeling. In cassatie is geoordeeld dat ondanks dat de bestuurlijke boete kwalificeert als een ‘criminal charge’ en dat beide procedures zien op dezelfde feiten en omstandigheden, er geen sprake is van schending van het ne bis in idem-beginsel. De administratieve (bestuursrechtelijke) procedure en de strafzaak waren immers zo nauw met elkaar verbonden dat er geen sprake was van cumulatieve procedures.

Hierop volgde de stap naar het EHRM, alwaar A & B wederom hebben bepleit dat het ne bis in idem-beginsel in casu is geschonden. In dit arrest was niet in geschil dat de bestuurlijke boete als een ‘criminal charge’ kon worden gekwalificeerd. De vraag was of beide procedures als één konden worden opgevat. De Grote Kamer van het EHRM, bestaande uit 19 rechters, kwam tot het oordeel dat de strafrechtelijke veroordeling en de bestuurlijke boete voor hetzelfde feit niet in strijd zijn met het ne bis in idem-beginsel, als de procedures een dusdanige samenhang vertonen dat in wezen sprake is van één procedure.

Het EHRM heeft vijf criteria geformuleerd aan de hand waarvan deze samenhang kan worden beoordeeld.

  1. Er dient voldoende samenhang te zijn tussen de procedures in tijd en inhoud;
  2. De procedures dienen elkaar aan te vullen in de zin dat zij andere doelen moeten dienen en andere aspecten van het gedrag moeten bestraffen;
  3. Het moet voorzienbaar zijn dat het gedrag kan leiden tot meerdere procedures;
  4. Bij de strafoplegging dient voldoende rekening te worden gehouden met de eerder opgelegde sanctie;
  5. Procedures dienen zodanig te zijn ingericht dat dubbele bewijsgaring wordt voorkomen door samenwerking tussen verschillende instanties.

Het EHRM kwam tot de conclusie dat in deze zaak voldoende samenhang was tussen de procedures, waardoor dus geen schending werd aangenomen van het ne bis in idem-beginsel.