Dingler/Merkelbach, HR 13 september 1991
(ECLI:NL:HR:1991:ZC0331)
Door Lisanne Roestenberg
Essentie
Als een werknemer voor het aangaan van een arbeidsovereenkomst al via een uitzendbureau bij het bedrijf heeft gewerkt, mag er geen proeftijd van twee maanden meer worden bedongen.
Rechtsregel
Als iemand voordat hij bij een bedrijf in dienst gaat, via een uitzendbureau bij dat bedrijf dezelfde functie heeft verricht (waarin dezelfde vaardigheden werden geëist en dezelfde verantwoordelijkheden zijn opgelegd) als die hij later in het kader van de arbeidsovereenkomst gaat vervullen, kan bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst geen rechtsgeldige proeftijd van twee maanden worden overeengekomen.
Als de periode dat de werknemer via het uitzendbureau voor het bedrijf heeft gewerkt korter was dan twee maanden, dan is het proeftijdbeding nietig als de proeftijd langer is dan de tijd die van de ten hoogste toegelaten duur van twee maanden overblijft.
Inhoud arrest
Dingler werkt in de periode van 26 maart 1987 tot en met 15 mei 1987 via een uitzendbureau bij Merkelbach. Per 18 mei 1987 gaat Dingler rechtstreeks in dienst bij Merkelbach. Hij krijgt een halfjaarcontract met een proeftijd van twee maanden. Bij brief van 15 juli 1987 ontslaat Merkelbach Dingler.
Dingler dient een verzoek in bij de kantonrechter om voor recht te verklaren dat het proeftijdbeding nietig is en dat Merkelbach het loon moet nabetalen over de periode vanaf 17 juli 1987 tot het moment dat de arbeidsverhouding rechtsgeldig zal zijn geëindigd. Hij heeft hierbij gesteld dat de functie die hij had hetzelfde was als toen hij via het uitzendbureau werkte en dat Merkelbach daarom geacht moet worden als opvolger van het uitzendbureau, waardoor het proeftijdbeding nietig is. Merkelbach dient een verweerschrift in.
Bij vonnis van 11 maart 1988 wijst de kantonrechter de vorderingen af, waarna Dingler in hoger beroep gaat bij de rechtbank. Bij vonnis van 20 oktober 1989 bekrachtigt de rechtbank het vonnis van de kantonrechter. De rechtbank overweegt dat de situatie tussen een inlener en een uitzendkracht zo anders is dan die tussen werkgever en werknemer, dat het niet gerechtvaardigd is om het beeld wat de inlener over de werknemer heeft, hem toe te rekenen na die periode met als gevolg dat het proeftijdbeding nietig is. Er zijn ook niet zulke duidelijke banden tussen het uitzendbureau en Merkelbach dat het door het uitzendbureau verkregen inzicht over Dingler aan Merkelbach moet worden toegerekend. De rechtbank is er hierbij van uitgegaan dat de twee functies gelijk waren, maar heeft dit niet onderzocht.
Dingler gaat vervolgens in cassatie. De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de rechtbank en verwijst het geding naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing. Verder veroordeelt de Hoge Raad Merkelbach in de kosten van het geding.