Rechtbank Den Haag, 1 mei 2024, Coronatoegangsbewijs was geen schending van grondrechten (ECLI:NL:RBDHA:2024:6182).
Essentie
Het coronatoegangsbewijs is ingevoerd door de Nederlandse Staat tijdens de coronapandemie, met als doel het tegengaan van het coronavirus. Drie burgers stellen dat hun grondrechten zijn beperkt, zonder dat daarvoor een goede reden was. Volgens de burgers was de invoer van het coronatoegangsbewijs ongeschikt voor de doelen die de Staat ermee zei te willen bereiken en was het coronatoegangsbewijs enkel als drukmiddel ingevoerd om mensen tot vaccineren te dwingen. In deze zaak eisen zij schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de Staat.
Rechtsregel
Een ingrijpende maatregel zoals het invoeren van een coronatoegangsbewijs vormt geen schending van grondrechten, maar kan wel als inmenging worden beschouwd. Deze inmenging is echter gerechtvaardigd indien de Staat goede redenen heeft en deze kan onderbouwen. Dit impliceert dat er een weloverwogen belangenafweging tussen de bescherming van de volksgezondheid en de individuele grondrechten essentieel is.
Inhoud uitspraak
Feiten
Het coronavirus verspreidde zich wereldwijd vanaf 2019. Ook in Nederland nam de Staat maatregelen om het virus in te dammen. Zo trad de Tijdelijke Wet Maatregelen Covid-19 in werking en volgden enkele lockdowns om verdere verspreiding van het virus tegen te gaan.
Het kabinet presenteerde uiteindelijk een plan voor geleidelijke heropening van de samenleving, waarna de introductie van het coronatoegangsbewijs volgde. Wanneer een persoon gevaccineerd was tegen Covid-19, recent negatief getest was op het virus, of hersteld was van een eerdere infectie, werd een toegangsbewijs verkregen. Met het coronatoegangsbewijs verkreeg men toegang tot bepaalde locaties, evenementen of activiteiten waar extra gezondheidsmaatregelen van toepassing waren.
Door invoering van het coronatoegangsbewijs ondervonden sommigen hinder in hun privéleven, onderneming of andere vormen van deelname aan de samenleving, terwijl anderen daardoor juist bescherming genoten. In deze zaak stellen drie burgers, tegenstanders van het coronatoegangsbewijs, dat de Staat onrechtmatig heeft gehandeld met de invoering van het coronatoegangsbewijs.
Oordeel rechtbank
De rechtbank oordeelt dat de invoering van het coronatoegangsbewijs geen schending was van de grondrechten en dat de Staat dus niet onrechtmatig heeft gehandeld.
Wel concludeert de rechtbank dat sprake was van inmenging in de grondrechten van burgers. De rechtbank overweegt hierbij dat het toegangsbewijs werd ingevoerd toen onduidelijk was hoe nieuwe varianten van het coronavirus zich zouden ontwikkelen. Ook was nog niet bekend wat een coronabesmetting voor gevolgen had voor de toekomst. Deze onvoorspelbare situatie en de druk op de gezondheidszorg en het zorgpersoneel, maakten dat het coronatoegangsbewijs een proportionele maatregel was.
Ondanks de inmenging in individuele grondrechten, was de afweging tussen de bescherming van de volksgezondheid en de individuele grondrechten gemotiveerd en binnen de beleidsruimte van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.