ECLI:NL:RVS:2024:2316 (DNB weigert vervanging bankbiljetten)

Raad van State 5 juni 2024, DNB weigert vervanging bankbiljetten
(ECLI:NL:RVS:2024:2316)

Essentie

Appellant vroeg De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB)  om beschadigde bankbiljetten te vervangen. Hij beweerde dat de biljetten per ongeluk waren beschadigd, doordat zijn toenmalige vriendin de oven had aangezet. In de oven lag voor €6.500,- aan briefgeld. DNB weigerde dit omdat het onderzoek aantoonde dat de schade waarschijnlijk moedwillig was veroorzaakt. De rechtbank steunde DNB’s beslissing, waarbij het hoger beroep van appellant werd afgewezen.

Rechtsregel

De rechtsregel die uit deze zaak kan worden afgeleid, is dat een financiële instelling zoals DNB gerechtigd is om een verzoek tot vervanging van beschadigde bankbiljetten te weigeren. Dit kan als er voldoende redenen zijn om te vermoeden dat de schade moedwillig is veroorzaakt en de betrokkene niet te goeder trouw is. Dit geldt zelfs als de betrokkene beweert dat de schade per ongeluk is ontstaan, tenzij deze bewering aannemelijk kan worden gemaakt.

Feiten

In deze zaak betoogde appellant dat hij €6.500,00 aan bankbiljetten in zijn oven had verborgen. Toen zijn toenmalige vriendin de oven aanzette om koekjes te bakken, ontstond schade aan de bankbiljetten. Appellant verzocht DNB om de beschadigde bankbiljetten om te wisselen. Het Nationaal Analyse Centrum (NAC) van DNB onderzocht de bankbiljetten en concludeerde in een rapport dat de beschadigingen door direct contact met vuur waren ontstaan, wat niet overeenkwam met de verklaring van appellant. Hierdoor weigerde DNB de omwisseling op basis van het vermoeden dat de bankbiljetten moedwillig waren beschadigd en dat appellant niet te goeder trouw was.

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing. De rechtbank oordeelde echter dat DNB terecht nader onderzoek had uitgevoerd en voldoende redenen had om aan te nemen dat de bankbiljetten moedwillig waren beschadigd. DNB voert standaard onderzoek uit naar beschadigde bankbiljetten die voor omwisseling worden aangeboden. Hierbij hangt de intensiteit van het onderzoek af van de eerste bevindingen en de verklaringen van de aanvrager. In dit geval was nader onderzoek gerechtvaardigd op basis van de waargenomen afwijkingen en de verklaring van appellant.

Oordeel Raad van State

De Raad van State merkte op dat de kennelijke verschrijving van het woord “opzettelijk” in plaats van “moedwillig” in de uitspraak geen invloed had op de inhoudelijke beoordeling. DNB mocht afgaan op het advies van het NAC, omdat het onderzoek zorgvuldig en begrijpelijk was uitgevoerd en de conclusies daarop aansloten. De experimenten van het NAC toonden aan dat de beschadigingen van de bankbiljetten niet overeenkwamen met de door appellant geschetste scenario’s. Het verschil in de achterwand van de oven was volgens het NAC niet relevant voor de wijze van beschadiging.

Wat betreft de goede trouw van appellant concludeerde de Raad van State dat DNB terecht niet alleen keek naar de herkomst van de bankbiljetten, maar ook naar de oorzaak van de beschadiging. Dat appellant geen reden zou hebben om de bankbiljetten moedwillig te beschadigen, was onvoldoende om te vermoeden dat hij te goeder trouw was. Het feit dat appellant procedeerde, was ook geen bewijs van goede trouw.

De Raad van State oordeelde uiteindelijk dat DNB voldoende redenen had om te vermoeden dat de bankbiljetten moedwillig waren beschadigd en dat appellant niet te goeder trouw was. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard en de uitspraak van de Raad van State werd bevestigd. DNB hoefde geen proceskosten te vergoeden.