Overzicht EU-rechtspraak begrip “gemeenschappelijke beleggingsfondsen” voor de vermogensbeheervrijstelling in de btw (ECLI:EU:C:2006:289; ECLI:EU:C:2007:391; ECLI:EU:C:2013:144; ECLI:EU:C:2014:139)
Essentie
In dit artikel is de rechtspraak van het Hof van Justitie (“HvJ”) uitgewerkt inzake het begrip “gemeenschappelijke beleggingsfondsen” voor de “vermogensbeheervrijstelling” in de btw (art. 135(1)(g) Btw-richtlijn & art. 11(1)(i)(3) Wet OB 1968). Momenteel zijn prejudiciële vragen gesteld door een Nederlandse Rechtbank aan het HvJ of Nederlandse pensioenfondsen ook kwalificeren als gemeenschappelijk beleggingsfonds. In dit artikel vat ik de Europese jurisprudentie in dit kader samen.
Artikel 135(1)(g) Btw-richtlijn geldt als volgt: “De lidstaten verlenen vrijstelling voor de volgende handelingen: (…) (g) het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen, zoals omschreven door de lidstaten”. Om de vermogensbeheervrijstelling toe te passen moet dus aan twee voorwaarden zijn voldaan: er moet sprake zijn van een (i) dienst van beheer aan (ii) een gemeenschappelijk beleggingsfonds. In het vervolg zijn alleen de rechtsoverwegingen uit de Europese jurisprudentie samengevat die van belang zijn wanneer sprake is van “gemeenschappelijke beleggingsfondsen”.
Rechstregel
Het essentiële criterium waaraan moet zijn voldaan opdat sprake is van een gemeenschappelijke beleggingsfonds is dat de activa van verschillende begunstigden worden samengevoegd, waardoor het risico van deze begunstigden kan worden gespreid over een aantal effecten. De rechtsvorm en operationale vorm van het fonds is niet relevant.
Een icbe in de zin van de icbe-richtlijn kwalificeert in ieder geval als gemeenschappelijk beleggingsfonds. Fondsen die geen icbe zijn, maar (i) dezelfde kenmerken als deze instellingen vertonen en dus dezelfde handelingen verrichten of (ii) op zijn minst zodanig vergelijkbaar zijn met deze instellingen dat zij ermee concurreren, moeten ook als gemeenschappelijke beleggingsfondsen worden aangemerkt.
Inhoud HvJ arresten
HvJ Abbey National plc (4 mei 2006, C-169/04)
Feiten
- De btw-groep Abbey National bestaat uit verschillende onderdelen. Een aantal van die onderdelen zijn vermogensbeheerders en beheren trusts. De trustees van deze trusts brengen een vergoeding in rekening voor hun diensten als trustee (inclusief btw).
- Bank of New York verricht verschillende beheersdiensten aan de btw groep Abbey National (o.a. waardering activa, informatieverwerking en verslaglegging), waar zij btw in rekening voor brengt.
Prejudiciële vraag
- Hebben de lidstaten de vrijheid om te bepalen hoe het begrip ‘gemeenschappelijke beleggingsfondsen’ moet worden uitgelegd?
HvJ
- Na verschillende taalversies van de Btw-richtlijn te hebben vergeleken en deze ook uit te leggen in de context van de term ‘gemeenschappelijke beleggingsfonds’ oordeelt het HvJ dat dit begrip een autonoom gemeenschappelijk begrip is dat de lidstaten niet kunnen wijzigen.
- De vermogensbeheervrijstelling geldt voor gemeenschappelijke beleggingsfondsen ongeacht de rechtsvorm ervan gezien de context en bewoordingen van de vrijstelling.
HvJ JP Morgan Fleming Claverhouse Investment Trust plc (28 juni 2007, C-363/05)
Feiten
- Claverhouse is een fiduciaire beleggingsmaatschappij die verschillende beleggingsportefeuilles beheert. Claverhouse is een gesloten beleggingsfonds (investment trust company (ITC)).
- Claverhouse koopt beheersdiensten in van JP Asset Management. Deze diensten zijn inclusief btw omdat de UK belastingautoriteiten weigeren de vermogensbeheervrijstelling van toepassing te laten zijn.
Prejudiciële vragen
- Omvat het begrip ‘gemeenschappelijke beleggingsfondsen’ ook gesloten beleggingsfondsen?
- Wat is bedoeld met de zinssnede ‘als omschreven door de lidstaten’ in de vermogensbeheervrijstelling?
- Heeft de vermogensbeheervrijstelling in de Btw-richtlijn rechtstreekse werking?
HvJ
- Uit de wettekst en de context van de vermogensbeheervrijstelling blijkt niet dat de EU-wetgever het voor de toepassing hiervan de operationele vorm van het fonds relevant acht. Dat de gesloten beleggingsfondsen niet onder de icbe-richtlijn vallen is niet van belang in dit kader. Tijdens het invoeren van de vermogensbeheervrijstelling was de icbe-richtlijn namelijk nog niet opgesteld waardoor de Btw-richtlijn hier geen (volledige) koppeling mee heeft beoogd. Het HvJ oordeelt daarom dat het begrip ‘gemeenschappelijke beleggingsfondsen’ ook gesloten beleggingsfondsen kan omvatten.
- Aan de lidstaten is blijkens de wettekst overgelaten om de inhoud van het begrip “gemeenschappelijke beleggingsfondsen” te definiëren. Dit betekent echter niet dat zij dit willekeurig kunnen definiëren. Het HvJ oordeelt dat de vermogensbeheervrijstelling de lidstaten alleen de bevoegdheid toekent om in hun nationale recht de fondsen te definiëren die onder het begrip ‘gemeenschappelijke beleggingsfondsen’ vallen met de zinssnede ‘als omschreven door de lidstaten’. Bij de uitoefening van deze definiëring moeten de lidstaten het nagestreefde doel eerbiedigen van de vermogensbeheervrijstelling (het beleggen in effecten via beleggingsinstellingen te vergemakkelijken). Tevens moet rekening gehouden worden met de fiscale neutraliteit tussen (beleggings)fondsen en icbe’s (instellingen voor collectieve beleggingen onder de icbe-richtlijn, welke in ieder geval altijd kwalificeren als gemeenschappelijke beleggingsfonds).
- Het HvJ oordeelt dat de vermogensbeheervrijstelling een rechtstreekse werking heeft omdat de bepaling op voldoende nauwkeurige en onvoorwaardelijke wijze aangeeft dat het beheer van gemeenschappelijke beleggingsfondsen moet worden vrijgesteld.
HvJ Wheels Common Investment Fund Trustees Ltd (7 maart 2013, C‑424/11)
Feiten
- Wheels is de trustee van het fonds Fund Ford Motor Company waarin activa zijn samengevoegd voor beleggingsdoeleinden. Dit fonds is ten behoeve van de bedrijfspensioenregelingen van de werknemers van Ford Motor Company. Elk van deze regelingen voorziet in de uitkering aan een categorie gewezen werknemers van pensioenen die zijn berekend op basis van het laatste loon van de aangesloten leden en hun aantal dienstjaren bij de onderneming. Alle werknemers kunnen zich op vrijwillige basis aansluiten bij de regeling, en tijdens hun tewerkstelling vaste bijdragen storten waarvan het bedrag wordt ingehouden op hun loon. Ook de werkgever stort bijdragen, ten belope van voldoende hoge bedragen om de resterende kosten van de pensioenuitkeringen te kunnen financieren.
- Capital International Limited verricht vermogensbeheerdiensten voor Wheels. Overeenkomstig de btw-wetgeving van het Verenigd Koninkrijk is Wheels btw in rekening gebracht voor deze vermogensbeheerdiensten.
- Na het HvJ arrest Claverhouse heeft Capital International Limited de belastingautoriteiten verzocht om terugbetaling van de btw over de door haar verrichte vermogensbeheerdiensten, omdat zij betoogd dat de vermogensbeheervrijstelling van toepassing is op haar diensten.
Prejudiciële vraag
- Vallen de activa van een bedrijfspensioenregeling en het beleggingsfonds waarin zij zijn samengevoegd onder het begrip “gemeenschappelijke beleggingsfondsen”? Zo ja, onder welke voorwaarden?
HvJ
- De vermogensbeheervrijstelling heeft met name tot doel om het beleggen in effecten via beleggingsinstellingen voor beleggers te vergemakkelijken door de btw-kosten uit te sluiten en er dus voor te zorgen dat het gemeenschappelijke btw-stelsel fiscaal neutraal is wat betrfet de keuze tussen rechtstreeks beleggen in effecten en beleggen via gemeenschappelijke beleggingsfondsen.
- Fondsen die instellingen voor collectieve belegging in effecten zijn (icbe) in de zin van de icbe-richtlijn, kwalificeren in ieder geval als gemeenschappelijk beleggingsfondsen. Fondsen die geen icbe zijn in de zin van de icbe-richtlijn , maar dezelfde kenmerken als deze icbe’s vertonen en dus dezelfde handelingen verrichten of op zijn minst zodanig vergelijkbaar zijn met deze instellingen dat zij ermee concurreren, moeten ook als gemeenschappelijke beleggingsfondsen worden aangemerkt.
- Het fonds Fund Ford Motor Company waarin de activa van een pensioenregeling worden samengevoegd is geen icbe. Een dergelijk beleggingsfonds is ook niet dermate vergelijkbaar met een icbe dat het daarmee concurreert. Zij verschillen namelijk op meerdere punten, zodat zij niet kunnen worden geacht in dezelfde behoeften te voorzien.
- Anders dan particuliere beleggers die hun vermogen bij een instelling voor collectieve belegging inleggen, dragen de leden van een pensioenregeling bij Ford Motor Company niet het risico dat verbonden is aan het beheer van het beleggingsfonds waarin de activa van die regeling zijn samengebracht. Het pensioen is niet afhankelijk van de waarde van de activa van de regeling en de resultaten van de door de beheerders van de regeling verrichte beleggingen. Het pensioen is namelijk vastgesteld naargelang het aantal dienstjaren bij de werkgever en het bedrag van het loon.
- Bovendien verschilt een pensioenregeling in deze casus vanuit het oogpunt van de werkgever van een icbe. Ook al moet de werkgever de financiële gevolgen van de door de beheerders van de regeling gedane beleggingen dragen, is zijn situatie niet vergelijkbaar met die van een persoon die in een icbe belegt. De bijdragen aan de pensioenregeling is voor de werkgever namelijk een middel zijn om zijn wettelijke verplichtingen jegens zijn werknemers na te komen.
- Uit het voorgaande volgt dat het fonds Ford Motor Company niet kwalificeert als gemeenschappelijk beleggingsfonds en dat Capital International Limited niet de vermogensbeheervrijstelling kan toepassen op haar beheersdiensten.
HvJ ATP PensionService A/S (13 maart 2014, C‑464/12)
Feiten
- ATP is een vermogensbeheerder. Zij verricht diensten aan PensionDanmark, een bedrijfspensioenfonds. PensionDanmark beheert bedrijfspensioenplannen die zijn ingevoerd bij collectieve overeenkomst of bedrijfsovereenkomst namens 12 Deense vakbonden en 37 Deense werkgeversverenigingen.
- De Deense bedrijfspensioenregeling bestaat uit drie pijlers: de eerste pijler is het wettelijke (rust)pensioen, de tweede pijler is het aanvullende bedrijfspensioen en de derde pijler is het individuele aanvullende pensioensparen. De eerste pijler wordt gefinancierd uit belastinginkomsten, terwijl de tweede en de derde pijler (aanvullend pensioensparen) worden gefinancierd door de personen aan wie het pensioen wordt uitgekeerd, te weten de pensioenontvangers. De aanvullende pensioenregelingen (de tweede en de derde pijler) zijn doorgaans regelingen met vaste bijdragen, wat inhoudt dat het bedrag van de pensioenbijdrage contractueel is bepaald, terwijl het bedrag van het uitbetaalde pensioen afhankelijk is van (i) de omvang van het spaarbedrag dat aan de pensioeninstelling is betaald, en (ii) het rendement van de beleggingen (na aftrek van de kosten voor het pensioenspaarplan).
Prejudiciële vraag
- Kwalificeert een pensioenfonds zoals PensionDenmark als gemeenschappelijk beleggingsfonds?
HvJ
- PensionDenmark is geen icbe. Om als gemeenschappelijke beleggingsfonds te kwalificeren moet onderzocht worden of zij dezelfde kenmerken vertoont als een icbe en dus dezelfde handelingen verricht of dat zij op zijn minst zodanig vergelijkbaar is met deze instellingen dat zij ermee concurreert. Het essentiële criterium waaraan imoet zijn voldaan opdat sprake is van een gemeenschappelijk beleggingsfonds is dat de activa van verschillende begunstigden worden samengevoegd, waardoor het risico van deze begunstigden kan worden gespreid over een aantal effecten.
- Volgens de aanwijzingen van de verwijzende rechter blijkt dat het geval te zijn in het hoofdgeding, aangezien de tweede en de derde pijler van het Deense (rust)pensioenstelsel worden gefinancierd door de pensioengerechtigde en zij bovendien ook het investeringsrisico dragen van de beleggingen. Hierbij is het niet relevant dat de werkgever uiteindelijk het bedrag voor de pensioenbijdrage van de pensioengerechtigde overmaakt aan het pensioenfonds, omdat deze bijdrage wordt betaald van hetgeen waar de werknemers recht op hebben en zij zelf het investeringsrisico dragen. Bovendien hoeven de Deense werkgevers ook niet een bepaald pensioenbedrag te garanderen aan haar werknemers (er zijn dus geen aanvullende bijdragen vanuit de werkgevers).
- De volgende elementen zijn niet relevant voor het bepalen van de essentiële kenmerken gemeenschappelijke beleggingsfondsen:
- Wijze uitkering van de opbrengst van het spaargeld.
- Dat de bijdragen aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting.
- Het toevoegen van een verzekeringselement aan de uiterking dat een ondergeschikt element is.
- Het HvJ concludeert dat PensionDenmark kwalificeert als gemeenschappelijk beleggingsfonds op basis van het voorgaande.