ECLI:NL:HR:2021:1963 (Kerst-arrest – Box 3 voor 2017 en 2018 in strijd met het EVRM)

Hoge Raad, 24 december 2021, Kerst-arrest – Box 3 voor 2017 en 2018 in strijd met het EVRM (ECLI:NL:HR:2021:1963)

Essentie

Dit arrest maakt het mogelijk voor de Staatssecretaris van Financiën om een beslissing te nemen ten aanzien van de vele bezwaarschriften die zijn aangemerkt als massaalbezwaar voor 2017 en 2018. Alleen voor 2017 gaat het al om zestigduizend bezwaren. Het gaat om de vraag of burgers niet worden geschonden in hun grondrechten, doordat zij worden geconfronteerd met een te hoge vermogensheffing, welke is gebaseerd op een systeem dat niet kijkt naar werkelijke rendementen. Hierbij wordt bij een massaalbezwaar slechts geprocedeerd met een aantal zaken. Vervolgens doet de Belastingdienst een collectieve uitspraak op alle bezwaarschriften aan de hand van de uitkomsten van die zaken.[1]  

Rechtsregel

De belangen die de wetgever heeft willen dienen met de invoering van het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel, liggen op het terrein van uitvoerbaarheid en opbrengsten. In 2017 en 2018 is echter geen redelijke verhouding tussen deze belangen van de wetgever en de ongelijkheid die het forfaitaire stelsel veroorzaakt. Er is een aanzienlijke verschil in behandeling tussen degenen i) die positieve vruchten plukken van hun risicovolle beleggingen en ii) degenen die pech hebben met hun risicovolle beleggingen en met het stelsel een relatief zware belastingschuld opgelegd krijgen. Dit verschil doorstaat de proportionaliteitstoets niet van het in artikel 14 van het EVRM opgenomen discriminatieverbod. Het schendt tevens het eigendomsrecht vanartikel 1 inhet Eerste Protocol van het EVRM (EP EVRM).

De Hoge Raad biedt rechtsherstel aan de belanghebbende in deze zaak voor de jaren 2017 en 2018. Hij belast alleen het werkelijke rendement in box 3.  De Staatssecretaris van Financiën moet beslissen of hetzelfde dient te gelden voor alle bezwaren onder het massaalbezwaar voor die jaren.

Inhoud arrest

Regeling: Tot en met 2016 belastte Nederland in box 3 van de inkomstenbelasting (‘’IB’’) het vermogen van burgers middels een vast percentage (4%). Dit is een ‘forfaitair stelsel’ waarbij niet het werkelijke rendement op het vermogen belast wordt. Het percentage zou zien op de rendementen die belastingplichtigen in de praktijk – indien dit over een langere periode wordt bezien – gemiddeld zouden moeten kunnen behalen zonder dat zij daar (veel) risico voor hoeven te nemen. Dit achtte de Hoge Raad[2] in eerdere rechtspraak terecht en het systeem in 2016 hield toen stand.

Sinds 2017 is dit systeem echter gewijzigd. Sindsdien bepaalt de overheid zelf welk deel van het vermogen wordt gespaard en welk deel wordt belegd (‘vermogensmix’). Hoe meer vermogen iemand heeft, hoe meer verondersteld wordt dat de burger belegt. Op basis van de vermogensmix wordt aan de hand van percentages berekend hoeveel rendement is behaald met dat vermogen en dit rendement wordt belast in box 3. Met beleggingen worden hogere rendementen verondersteld.

Problematiek: Wegens de lage (en negatieve) spaarrente hebben veel burgers lagere rendementen behaald dan dat wordt berekend op basis van het forfaitaire stelsel. Bovendien is het ook niet altijd zo dat mensen meer gaan beleggen als zij meer vermogen hebben. Dit betekent dat box 3 zowel positief als negatief kan uitwerken:

I) Burgers die hoge rendementen halen op risicovolle beleggingen worden op basis van het forfaitaire stelsel geacht een lager rendement te hebben behaald. Zij betalen minder inkomstenbelasting over hun vermogensgroei dan dat zij daadwerkelijk hebben genoten.

II) Burgers die niet beleggen en veel sparen of juist pech hebben met risicovolle beleggingen worden geacht meer rendementen te hebben gehaald dan ze daadwerkelijk hebben behaald. Zij betalen dan belasting over meer opbrengsten dan zij daadwerkelijk hebben genoten.

Casus en geschil: In dit arrest heeft belanghebbende samen met zijn echtgenote een vermogen van ongeveer één miljoen euro. Dit bestond voor circa tachtig procent uit spaartegoeden met lage rente. Op basis van de vermogensmix in box 3 wordt echter geacht dat belanghebbende circa twintig procent van zijn vermogen als spaartegoeden aanhoudt en tachtig procent als beleggingen. Het gevolg hiervan is dat belanghebbende door de berekende vermogensmix over (veel) hogere opbrengsten belasting moest betalen dan hij in werkelijkheid had genoten.

Belanghebbende – en groep II – voelt dit als een schending van de het eigendomsrecht en het discriminatieverbod in het EVRM (het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens). De discriminatie zit in het feit dat zij met een relatief zware belastingdruk wordt geconfronteerd ten opzichte van de belastingdruk die groep I opgelegd krijgt.

Oordeel Hoge Raad: Het forfaitaire stelsel van box 3 in de IB strekt ertoe belasting te heffen over het door de belastingplichtige genoten inkomen uit sparen en beleggen. Dit sluit aan bij de strekking van de IB om de draagkracht te belasten. Met het sinds 2017 geldende forfaitaire stelsel en de vermogensmix beoogt de wetgever aan te sluiten bij de rendementen die door belastingbetalers in de voorafgaande jaren gemiddeld zijn behaald. De rendementen zijn niet meer berekend op basis van wat alle belastingplichtigen in de praktijk gemiddeld zouden moeten kunnen behalen, zonder dat zij daarvoor (veel) risico hoeven te nemen. Dit was wel tot 2016 het geval en dit accepteerde de Hoge Raad destijds. [2]

Het in 2017 en 2018 geldende forfaitaire stelsel is verder af komen te staan van een heffing over het inkomen waarvan kan worden aangenomen dat een individuele burger dat daadwerkelijk heeft genoten; dit terwijl de wetgever dit juist wel beoogt. Het stelsel in 2017 en 2018 verbindt verhoudingsgewijs een zware financiële last aan de keuze om niet risicovol te beleggen. Dit is in strijd met het recht van de vrije beschikkingsmacht over het eigendom van de burger (art. 1 EP EVRM). Ook is het discriminerend doordat degenen die pech hebben gehad met hun risicovolle beleggingen relatief zwaar worden belast (discriminatieverbod in art. 14 EVRM).

Er bestaat in casu dus geen redelijke verhouding tussen de belangen die de wetgever heeft willen dienen met het stelsel (beter uitvoerbaar en belastingopbrengsten op peil houden) en de ongelijkheid die hiermee wordt veroorzaakt. In het bijzonder geldt dit wegens het aanzienlijke verschil tussen de groepen I en II, waarbij mensen die mislukte risicovolle beleggingen hebben met een relatief zware belastingdruk worden geconfronteerd.

Rechtsherstel: De Hoge Raad herstelt de schending van het eigendomsrecht en discriminatieverbod. Er is geen jurisprudentie over hoe een dergelijke zaak opgelost dient te worden. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende in box 3 inkomstenbelasting moet betalen over het daadwerkelijk genoten rendement.


[1] Inmiddels is al bekend dat het kabinet in het nieuwe regeerakkoord van Rutte IV plannen zijn opgenomen om vanaf 2025 een vermogensrendementsheffing in te voeren op basis van werkelijk genoten inkomen (rendement). In de tussentijd wordt het heffingsvrije vermogen verhoogd van 50.000 EUR in 2021 naar 80.000 EUR in 2023.

[2] HR, 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1129.


Bekijk ook onze XL Cadeaugids voor de feestdagen!

One Comment on “ECLI:NL:HR:2021:1963 (Kerst-arrest – Box 3 voor 2017 en 2018 in strijd met het EVRM)”

Comments are closed.