ECLI:NL:HR:1995:AA1683 (Hoge Raad, 6 september 1995, HR, BNB 1996/4 – meerwegenleer)

Hoge Raad, 6 september 1995, HR, BNB 1996/4 – meerwegenleer (ECLI:NL:HR:1995:AA1683)

Essentie

Uit dit standaardarrest wordt meer duidelijk over de meerwegenleer: het leerstuk met betrekking tot de mogelijkheid om in strijd met doel en strekking van de wet te handelen, indien meerdere wegen openstaan om een zakelijk doel te bereiken.

In deze reeks van #frauslegis zal ik ingaan op de belangrijkste arresten met betrekking tot het leerstuk van fraus legis, welke tijdens de fiscale studie naar voren kunnen komen. Het arrest HR, BNB 1983/316 is het vierde arrest in deze reeks.

Rechtsregel

Indien bij een herstructurering meerdere wegen mogelijk zijn om het daarmee beoogde zakelijke (eind)doel te bereiken, dan kan de rente op daarmee verband houdende schuld toch nog in aftrek worden beperkt. Dit is het geval als bij de afweging tussen die verschillende keuzes, louter fiscale overwegingen in acht zijn genomen (motiefvereiste). Als de renteaftrek i) zou leiden tot willekeurige en voortdurende verijdeling van de vennootschapsbelasting en ii) de rentelasten geen verband houden met de financiering van de ondernemingen waarvan de winsten worden afgezet tegen die rentelasten, dan zou het in aftrek toestaan van die rente in strijd zijn met doel en strekking van de Wet VPB 1969 (normvereiste).

Inhoud arrest

Belanghebbende (X BV) is in 1983 opgericht door een niet-belastingplichtige vereniging Y in het buitenland, welke aan haar stortingsverplichting in X BV voldoet door haar aandelen in dochtervennootschap A NV in te brengen. Ten tijde van de inbreng vormde A NV en fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met twee andere dochtervennootschappen (B en C BV). Belanghebbende heeft na de inbreng echter een schuld op vereniging Y, omdat de aandelen A NV meer waard zijn dan het nominale aandelenkapitaal van de verkregen aandelen (schuldigerkenning). Zij waren overeengekomen dat vereniging Y voor de meerwaarde zou worden gecrediteerd. Het gaat om een bedrag van ongeveer f 11.500.000 tegen 8% rente per jaar.

Het doel van deze interne verhanging was om X BV als een houdstermaatschappij te laten fungeren van een verzekeringsgroep, terwijl de werkmaatschappijen als onafhankelijke partijen hun onderneming konden uitoefenen (de herstructurering doelstellingen). De inspecteur heeft de schuldcreatie echter genegeerd voor de vennootschapsbelasting op basis het leerstuk van fraus legis, omdat de rentebate niet tegen een compenserende heffing belast was (Y was vrijgesteld voor de winstbelasting).

 

Het Hof heeft vastgesteld dat de schuldigerkenning geen wijziging heeft gebracht in de feitelijke machtsverhoudingen. Volgens belanghebbende klopt dit niet, omdat vereniging Y nu niet enkel dividend ontvangt uit een deelneming, maar ook een substantiële rentedragende vordering heeft gekregen. Dit middel faalt echter volgens de Hoge Raad, omdat ‘de omzetting van een rechtstreeks belang in een middellijk belang plus een rentedragende vordering, in de feitelijke verhoudingen voor Y geen wezenlijke verandering heeft gebracht voor wat betreft vermogenspositie, belang en/of zeggenschap.’

Het Hof heeft voorts overwogen dat de rentedragende schuld van belanghebbende aan Y, niet samenhing met het aantrekken van middelen tot financiering van de bedrijfsuitoefening van de ondernemingen van de vennootschap binnen de fiscale eenheid van belanghebbende (A, B en C NV). Volgens belanghebbende heeft de interne verhanging te maken met een reorganisatie, ‘met het oog op de uitbreiding van werkzaamheden, die slechts gepaard zou kunnen gaan met het doen van substantiële investeringen’. Door het schuldig erkennen van de meerwaarde van hetgeen Y heeft gestort op de aandelen van belanghebbende, zouden financiële middelen beschikbaar moeten blijven voor belanghebbende voor de uitbouw van de activiteiten en de volgens belanghebbende zakelijke herstructurering doelstellingen die hiervoor zijn genoemd.

Het Hof had echter vastgesteld dat er verschillende wegen openstonden om de herstructurering doelstellingen te bereiken. Er kan niet ‘worden gezegd dat de door Y en belanghebbende daartoe gekozen weg, afgezien van de fiscale gevolgen, op enigerlei grond de voorkeur verdiende’. De Hoge Raad oordeelt dat als een samenstel van rechtshandelingen is uitgevoerd om een zakelijk gefundeerd (eind)doel te bereiken, het niet is uitgesloten dat ‘daarin rechtshandelingen zijn begrepen die voor het bereiken van die doeleinden niet noodzakelijk zijn en dieindien zij voor de heffing van de vennootschapsbelasting zouden worden aanvaard – zouden leiden tot een willekeurige en voortdurende verijdeling van deze heffing’. Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat ook indien sprake is van een naar bedrijfseconomische maatstaven normale verhouding tussen het eigen- en vreemd vermogen van een vennootschap, het niet is uitgesloten dat sprake is van een ‘willekeurige verijdeling van de heffing’.

In deze casus stonden voor belanghebbende verschillende wegen open voor de zakelijke herstructurering, maar zijn bij de afweging tussen de verschillende routes louter fiscale overwegingen in aanmerking genomen volgens het Hof. Belanghebbende heeft dus de grens van haar keuzevrijheid overschreden, aangezien zij enkel fiscale overwegingen had voor de gekozen rechtshandelingen terwijl deze niet noodzakelijk waren om het zakelijke doel te bereiken (lees: de creditering van Y), terwijl dit ook tot een willekeurige en voortdurende verijdeling van de vennootschapsbelasting zou leiden (lees: het in aftrek brengen van rente tegen de winsten van de ondernemingen binnen de fiscale eenheid, terwijl deze rentelasten van de kunstmatige schulden geen verband hielden met die bedrijfsuitoefeningen). De inspecteur heeft de renteaftrek derhalve terecht geweigerd op grond van het leerstuk fraus legis.