ECLI:EU:C:2000:205 (HvJ arrest Baars – Het Baars-criterium voor de vrijheid van vestiging)

Hof van Justitie EU, 13 april 2000, HvJ arrest Baars – Het Baars-criterium voor de vrijheid van vestiging
(ECLI:EU:C:2000:205)

Essentie

In dit arrest gaat het Hof van Justitie in op de vraag wanneer fiscaal de vrijheid van vestiging ingeroepen kan worden door een aandeelhouder. Vaak wordt dit getypeerd als het ‘’Baars-criterium’’. Bij het ontwikkelen van wetgeving is het belangrijk met dit criterium rekening te houden, om te zorgen dat na inwerkingtreding van die regels niet een te brede groep een beroep kan doen op het EU-recht. Indien bijvoorbeeld het vrije verkeer van kapitaal van toepassing is, kunnen ook aandeelhouders met kleine belangen een beroep doen op het vrije kapitaalverkeer (en zelfs als zij in derde landen gevestigd zijn). Om de vrijheid van vestiging in te kunnen roepen, gelden strengere eisen; ook kunnen alleen EU-onderdanen hier een beroep op doen.

Rechtsregel

Het Baars-criterium: De vrijheid van vestiging is van toepassing wanneer een EU-onderdaan een deelneming in het kapitaal van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap houdt, die hem een zodanige invloed op de besluiten van die vennootschap verleent, dat hij de activiteiten ervan kan bepalen.

Inhoud arrest

Meneer Baars woont in Nederland en bezit alle aandelen in een Ierse vennootschap. Dit belang is naar Nederlands recht een aanmerkelijk belang in de zin van de Wet IB 1964. Dit komt kortgezegd neer op een belang van tenminste een derde.

Er was een geschil over de toepassing van een vrijstelling in de vermogensbelasting in Nederland, welke inmiddels vervallen is. Aandeelhouders met een aanmerkelijk belang in een in Nederland gevestigde vennootschap, kwamen namelijk in aanmerking voor de ‘ondernemingsvrijstelling’ in de vermogensbelasting. Die aandeelhouders waren over die aandelen geen vermogensbelasting verschuldigd. Deze gold volgens de fiscus niet voor Baars, die aandelen hield in een in Ierland gevestigde vennootschap. Baars acht dit een schending van de vrijheid van vestiging en het vrije kapitaalverkeer. De fiscus stelt dat hooguit het vrije kapitaalverkeer van toepassing is.

Het Hof van Justitie constateert ten eerste dat het ‘aanmerkelijk belang’-begrip destijds niet per se de zeggenschap over of het beheer van een vennootschap weerspiegelt, terwijl dit juist wel de aspecten zijn die samenhangen met de vrijheid van vestiging. Het weigeren van de ondernemingsvrijstelling omdat een belastingplichtige geen aanmerkelijk belang heeft, hoeft daarom niet per se de vrijheid van vestiging te belemmeren.

Meneer Baars kan echter wel een beroep doen op de vrijheid van vestiging. Hij hield namelijk als EU-burger een 100%-belang in een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap. Volgens het Hof van Justitie kan dan ook in de volgende gevallen een beroep op de vrijheid van vestiging worden gedaan, hetgeen als het Baars-criterium wordt gezien:

  • ‘’Er is dus sprake van uitoefening van het recht van vestiging, wanneer een onderdaan van een lidstaat een deelneming in het kapitaal van een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap houdt, die hem een zodanige invloed op de besluiten van de vennootschap verleent, dat hij de activiteiten ervan kan bepalen’’ (r.o. 22).

Aangezien de ondernemingsvrijstelling niet meer bestaat, wordt niet dieper ingegaan op de vraag waarom het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat die regeling in strijd was met het EU-recht. Het belangrijkste uit dit arrest is om te constateren wanneer de vrijheid van vestiging van toepassing is. Dit kan dus uit het Baars-criterium worden afgeleid, dat later in de jurisprudentie is gepreciseerd (zie o.a. HvJ zaak N en HvJ Columbus Container Services BVBA & Co).