ECLI:NL:HR:2022:276 (Geldt het opzegverbod als werknemer ziek wordt tussen de UWV-procedure en de ontbindingsprocedure?)

Hoge Raad, 18 februari 2022, Het opzegverbod tijdens ziekte geldt niet indien de werknemer ziek wordt na de UWV-procedure, maar voor de ontbindingsprocedure
(ECLI:NL:HR:2022:276)

Essentie

Tegen een beschikking van de kantonrechter Leeuwarden is cassatie in het belang der wet ingesteld door de procureur-generaal. Het ging namelijk in die zaak om de vraag of de kantonrechter een verzoek van de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden (de a-grond) kan inwilligen in de volgende situatie: de werknemer is ongeschikt tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. De arbeidsongeschiktheid heeft een aanvang genomen nadat bij het UWV om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is verzocht, maar nog voordat het verzoek om ontbinding door de kantonrechter is ontvangen.

A-G De Bock concludeerde tot verwerping van de vordering. De Hoge Raad volgt deze conclusie niet en vernietigt de bestreden beschikking van de kantonrechter.

Rechtsregel

Op verzoek van de werkgever kan de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van het vervallen van de arbeidsplaats van de werknemer (art. 7:669 lid 3 aanhef en onder a BW). Dit verzoek kan alleen ingediend worden als de werkgever eerst om toestemming voor opzegging bij het UWV heeft verzocht en dit is afgewezen (art. 7:671b lid 1 aanhef en onder b BW).

Het UWV kan geen toestemming voor de opzegging verlenen indien de werknemer ziek is. Dit geldt niet indien deze ziekte is aangevangen nadat de werkgever het UWV om toestemming heeft verzocht (art. 7:670 lid 1 sub b BW). De kantonrechter kan op zijn beurt een ontbindingsverzoek alleen toewijzen als de werknemer niet ziek is, tenzij die ziekte is aangevangen nadat de werkgever om ontbinding heeft verzocht (art. 7:671b lid 2 en 7 BW).

In dit arrest overweegt de Hoge Raad dat het ontslagrecht zo uitgelegd moet worden dat de ziekmelding van een werknemer, die plaatsvindt na de afwijzing van de toestemming van het UWV, maar vóór het ontbindingsverzoek bij de kantonrechter, niet aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst in de weg staat.

Inhoud uitspraak

De feiten zijn als volgt. De werkgever heeft als gevolg van de coronacrisis moeten reorganiseren en daartoe in juni 2020 een ontslagaanvraag voor werknemer gedaan bij het UWV. Het UWV heeft de aanvraag op 1 oktober 2020 afgewezen. Half oktober meldt de werknemer zich ziek en acht de bedrijfsarts hem arbeidsongeschikt wegens ziekte. In november 2020 heeft de werkgever bij de kantonrechter een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend wegens verval van de arbeidsplaats. De werknemer beroept zich op het ontslagverbod omdat hij ziek was op het moment van het indienen van het verzoekschrift.

De kantonrechter heeft het ontbindingsverzoek afgewezen en overwogen dat de UWV-procedure en de ontbindingsprocedure twee los van elkaar staande procedures zijn, bij twee verschillende instanties, die niet kunnen worden vereenzelvigd. De procedure bij de kantonrechter vormt daarbij geen hoger beroep tegen de beslissing van het UWV. Naar het oordeel van de kantonrechter kan het opzegverbod wegens ziekte alleen niet gelden als de ziekte is aangevangen na ontvangst door de kantonrechter van het ontbindingsverzoek.

De Hoge Raad gaat in haar overwegingen eerst dieper in op de ontslagroute die bij de a-grond hoort. Ontbinding op deze grond is slechts mogelijk indien de werkgever eerst het UWV heeft verzocht om toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst en deze toestemming door het UWV is geweigerd. De bevoegdheid tot het indienen van het ontbindingsverzoek vervalt binnen twee maanden na de dag van weigering door het UWV (art. 7:686a lid 4 aanhef en onder d BW). Vervolgens kan de kantonrechter het verzoek inwilligen indien sprake is van een voldragen ontslaggrond en geen opzegverboden gelden.

Eén daarvan is het opzegverbod wegens arbeidsongeschiktheid. De Hoge Raad overweegt dat dit opzegverbod de werknemer beoogt te beschermen tegen een ontslag wegens ziekte en tegen verkorting van de termijn voor het vinden van ander werk. Daarnaast heeft het mede ten doel de werknemer te vrijwaren van de psychische druk van een ontslag.

Artikel 7:670 lid 1 onder b BW bepaalt dat het opzegverbod niet geldt indien de ziekte aanvangt nadat een toestemmingsverzoek is ingediend bij het UWV. Deze beperking van het opzegverbod heeft als doel het tegengaan van oneigenlijk gebruik van het opzegverbod tijdens ziekte door met een ziekmelding het ontslag te blokkeren. Sinds de WWZ geldt op grond van art. 7:671 b lid 2 BW het opzegverbod ook bij de ontbindingsprocedure. Uit artikel 7:671b lid 7 BW volgt dat het opzegverbod opnieuw niet geldt indien de ziekte een aanvang heeft genomen na het indienen van het ontbindingsverzoek.

Vervolgens gaat de Hoge Raad in op de nauwe band die tussen de twee procedures bestaat. Daarbij worden de verplichte route genoemd en het feit dat er tegen de UWV-beslissing geen beroep openstaat bij de bestuursrechter. Verder heeft de werkgever slechts twee maanden de tijd voor het instellen van het ontbindingsverzoek en toetst de kantonrechter aan dezelfde criteria als het UWV.

Het laten toewijzen van een ontbindingsverzoek op de a-grond indien de werknemer arbeidsongeschikt is geworden in de periode tussen de ontslagaanvraag en het ontbindingsverzoek heeft als bezwaar dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst dan ook mogelijk is indien geen sprake is van een oneigenlijke ziekmelding. In het licht van de bedoeling van de wetgever en van het ontbreken van aanknopingspunten in de parlementaire geschiedenis rechtvaardigt dit bezwaar echter niet dat het ontslagrecht anders wordt uitgelegd dan hierboven beschreven.

De Hoge Raad vernietigt de bestreden beschikking van de kantonrechter.