Hoge Raad, 17 april 2020, Leidt een substantiële vermindering van het salaris tot een gedeeltelijke transitievergoeding?
(ECLI:NL:HR:2020:749)
Essentie
De Hoge Raad beantwoordt prejudiciële vragen van het hof met betrekking tot de gedeeltelijke transitievergoeding (vervolg op de Kolom-beschikking).
Een lerares is op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd fulltime werkzaam bij SIPOR en ontvangt een bruto maandsalaris van 3.313 euro. Wegens ziekte valt zij uit en na verloop van tijd wordt zij door het UWV voor 48,49% arbeidsongeschikt bevonden. Zij is blijvend ongeschikt voor het eigen werk, maar kan door SIPOR wel herplaatst worden in de functie van onderwijsassistente. In de nieuwe functie werkt zij minder uren (0,8 fte) en heeft zij een bruto maandloon van 1.706,40 euro.
De vraag die het hof aan de Hoge Raad voorlegt is of de vermindering van het salaris als gevolg van een functiewijziging leidt tot een transitievergoeding naar evenredigheid van de salarisvermindering en zo ja, welke voorwaarden hier dan voor gelden.
Rechtsregel
Kort gezegd is de transitievergoeding uit artikel 7:673 BW verschuldigd indien de werkgever de arbeidsovereenkomst beëindigt. Het doel van de transitievergoeding is om het inkomensverlies na beëindiging van de arbeidsovereenkomst op te vangen en de overgang naar ander werk te ondersteunen.
Uit de Kolom-beschikking (ECLI:NL:HR:2018:1617) volgt dat een gedeeltelijke transitievergoeding kan aansluiten bij de systematiek van de wettelijke regeling van de transitievergoeding, die gebaseerd is op het verlies van werk. Het gaat daarbij om een substantiële en structurele vermindering van de arbeidsduur (van tenminste 20%). Als vervolg op deze beschikking stelt het hof de vraag of het recht op een gedeeltelijke transitievergoeding gelijk gesteld dient te worden met de situatie waarin de werknemer inkomen verliest door een (substantiële) salarisverlaging na een functiewijziging.
De Hoge Raad heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De gedeeltelijke transitievergoeding is niet verschuldigd bij het verlies van inkomen om een andere reden dan het verlies van werk.
Inhoud uitspraak
Omdat de Hoge Raad de eerste vraag ontkennend heeft beantwoord, komen de vragen met betrekking tot de voorwaarden voor een gedeeltelijke vergoeding bij een salarisvermindering niet aan de orde.
De herplaatsing in een andere functie met een lager salaris leidt niet tot een gedeeltelijke transitievergoeding voor het inkomensverlies. De Hoge Raad overweegt daartoe dat het karakter van de transitievergoeding niet verenigbaar is met een vergoeding van het inkomensverlies als gevolg van een herplaatsing in een andere functie. De herplaatsing is geen vorm van beëindiging zoals bedoeld in artikel 7:673 BW. Het herplaatsen in een passende functie is ex artikel 7:669 lid 1 BW een plicht van de werkgever, die juist ten doel heeft dat een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt voorkomen.
Daarnaast verduidelijkt de Hoge Raad dat de grens van een substantiële en structurele arbeidstijdvermindering van 20% gehanteerd moet worden, ongeacht het inkomensverlies door herplaatsing. Wanneer er sprake is van een vermindering van arbeidstijd van minder dan 20% kan dit niet ‘gerepareerd’ worden door het aan te vullen met een inkomensverlies van meer dan 20%. De drempel uit Kolom van een substantieel verlies van arbeidsduur zal hoe dan ook gehaald moeten worden voordat het recht op de gedeeltelijke transitievergoeding ontstaat.
Wel kon de werkneemster in deze zaak aanspraak maken op de gedeeltelijke transitievergoeding op grond van de Kolom-leer nu zij van 1,0 fte naar 0,8 fte is teruggegaan en dus een substantiële en structurele vermindering van arbeidstijd heeft ondergaan. Haar urenverlies (van 20%) wordt dus gecompenseerd, maar haar salarisverlies (van 51,51%) niet.