ABRvS 4 juli 1996, AB 1996, 345 (Bushalte Almere)

ABRvS Bushalte Almere, 4 juli 1996
(ECLI:NL:RVS:1996:ZF2254)

Door Sapna Gajadhar

Essentie
Het besluit tot het plaatsen van een bushalte brengt rechtsgevolgen met zich mee, namelijk het verbod om met een voertuig stil te staan bij de plaats waar de bushalte zich bevindt. Het besluit tot het plaatsen van een bushalte is een publiekrechtelijke rechtshandeling, in de zin van artikel 1:3 lid 1 Awb, waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Rechtsregel
Het verkeersteken ‘bushalte’ kan worden gezien als een verkeersbord volgens model L3 van de bijlage 1 behorende bij RVV-1990, maar voor het plaatsen van dit verkeersbord is geen verkeersbesluit nodig, als bedoeld in artikel 15 Wegenverkeerswet 1994. In artikel 12 aanhef onder a Babw staat een opsomming van borden die alleen geplaatst of verwijderd kunnen worden als er een verkeersbesluit aan ten grondslag ligt, het verkeersbord ‘bus’ staat hier niet bij. We zouden dus eigenlijk kunnen stellen dat hier geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb; een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Er staat dus ook geen bezwaar en beroep voor open. Echter, in artikel 23 lid 1 sub e en lid 2 RVV-1990 staat dat een bestuurder met zijn voertuig niet mag stilstaan bij een bordje waarop ‘bushalte’ staat (behoudens ten behoeve van het onmiddellijk laten in- en uitstappen van passagiers), bij de geblokte markering en indien dit ontbreekt op een afstand van minder dan twaalf meter. Een besluit tot plaatsing van een verkeersbord volgens model L3 is gericht op een rechtsgevolg, namelijk het verbod om met een voertuig stil te staan. Het is dus ook een publiekrechtelijke rechtshandeling en daarom kan dit besluit wel worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb en is bezwaar en beroep, op grond van de artikelen 8:1 jo. 7:1 Awb, wel mogelijk.

Inhoud uitspraak
In deze zaak ging het erom dat het college van B en W had besloten een geplande (maar nog niet in gebruik zijnde bushalte) te verplaatsen naar een ander woongebied. De woonachtigen in dit gebied vinden de verplaatsing van de bushalte maar niks, nu zij door de geplande bushalte minder parkeerplaatsen hebben in hun woongebied. Daarom hebben de omwonenden, de heer en mevrouw J.W. Mulder, die per brief van dit besluit ter kennis zijn gebracht, een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit bij het college van B en W. Het college heeft het ingediende bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college is het plaatsen van een bushalte geen besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, er kan dus geen bezwaar tegen worden gemaakt. De rechter in hoger beroep is het eens met het college van B en W dat het plaatsen van een bushalte niet kan worden aangemerkt als een besluit. De rechter verklaart daarom het beroep ongegrond. Volgens de Afdeling kan het plaatsen van de bushalte wel worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb, daar het gericht is op bepaalde rechtsgevolgen, namelijk het verbod om met een voertuig daar stil te staan. Volgens de Afdeling kan tegen deze publiekrechtelijke rechtshandeling bezwaar worden gemaakt en beroep worden ingesteld. De Afdeling verklaart dan ook het hoger beroep van de heer en mevrouw J.W. Mulder gegrond en vernietigt de uitspraken van het college van B en W en de rechter.