ABRvS 22 november 2013, AB 2014, 208 (Onderdelenfuik)

ABRvS 22 november 2013, AB 2014, 208 (Onderdelenfuik)
(ECLI:NL:RVS:2013:2119)

Door Sapna Gajadhar

Essentie
In onderhavige zaak van de ABRvS staat de vraag centraal of gronden die niet in het bezwaar zijn aangevoerd, maar wel in het beroep, kunnen worden meegenomen door de rechter bij de beoordeling van het beroep.

Rechtsregel
Artikel 6:13 Awb bevat de volgende inhoud:
Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld. Dit wordt ook wel de onderdelenfuik genoemd.

In onderhavig geval had de vreemdeling in het bezwaar geen gronden aangevoerd tegen het terugkeerbesluit. Dit betrof echter geen zelfstandig besluitonderdeel, waardoor artikel 6:13 Awb in casu niet van toepassing is.

In r.o. 4.2. overweegt de Afdeling het volgende:
“Nu voorts binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep beroepsgronden worden betrokken die een vreemdeling na het nemen van het besluit op bezwaar heeft aangevoerd en die hij niet als zodanig in bezwaar naar voren heeft gebracht, heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling tegen de ongegrondverklaring van het gemaakte bezwaar tegen het terugkeerbesluit ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.”.

De gronden die de vreemdeling aanvoert tegen het besluit om terug te keren mochten in beroep dus wel behandeld worden.

Inhoud uitspraak
Op 14 oktober 2011 heeft de minister voor Immigratie en Asiel een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning te verlenen afgewezen. Daarnaast heeft de minister de vreemdeling opgedragen om Nederland direct te verlaten. De vreemdeling heeft tegen dit besluit van de minister bezwaar ingediend. Het bezwaarschrift wordt door de minister ongegrond verklaard en de minister heeft tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd. Na deze beslissing op bezwaar van de minister gaat de vreemdeling in beroep. Ook het beroep wordt ongegrond verklaard. Volgens de rechtbank heeft de vreemdeling in het bezwaar geen gronden aangevoerd tegen het besluit van de minister om terug te keren naar het land van herkomst, daarom kunnen de gronden die worden aangevoerd in het beroep inhoudelijk niet worden behandeld. De vreemdeling gaat in hoger beroep tegen deze uitspraak van de rechtbank.