Salduz/Vidgen rechtspraak
(ECLI:NL:RBROT:2014:8996)
Het betreft een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen (met zijn neef) van de moord op zijn vrouw.
Primaire tenlastelegging
Primair wordt de verdachte ten laste gelegd dat hij tezamen met een ander, in elk geval alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, het slachtoffer van het leven heeft beroofd. De verdachte heeft alleen, en/of samen met de medeverdachte, opzettelijk en na kalm te hebben nagedacht, het slachtoffer meerdere keren gestoken met een scherp voorwerp, waaraan het slachtoffer is overleden (art. 289 Sr jo. art. 47 lid 1 sub 1 Sr).
Subsidiaire tenlastelegging
Subsidiair wordt de verdachte medeplichtigheid ten laste gelegd aan het door de medeverdachte gepleegde moord. Aan de medeverdachte wordt ten laste gelegd dat hij opzettelijk en na kalm te hebben nagedacht, het slachtoffer meerdere keren heeft gestoken met een scherp voorwerp, waaraan het slachtoffer is overleden. De verdachte heeft voor dit misdrijf gelegenheid, middelen en/of inlichtingen verschaft en is opzettelijk behulpzaam geweest door vervoer te regelen voor de medeverdachte naar, of in de richting van de woning waar het slachtoffer zich op dat moment bevond, althans in ieder geval vervoer te regelen van het bedrijf waar de medeverdachte werkte naar een bushalte in de buurt van de woning waar het slachtoffer zich op dat moment bevond en/of vervoer uit de richting van de woning van het slachtoffer in het vooruitzicht te stellen (art. 289 Sr jo. art. 48 sub 1 Sr jo. art. 48 sub 2 Sr).
Verweren raadsman
De raadsman van de verdachte beroept zich op de Salduz-jurisprudentie[1]. De raadsman voert aan dat alle verklaringen die door de verdachte tegenover de politie zijn afgelegd waarbij geen raadsman bij aanwezig is geweest, uitgesloten moeten worden van het bewijs op grond van de Salduz-uitspraak[2] en het arrest van de Hoge Raad van 1 april 2014[3].
De rechtbank verwerpt het verweer door te motiveren dat volgens geldende jurisprudentie alsmede het voornoemde arrest van de Hoge Raad, het recht van een aangehouden verdachte op bijstand van een raadsman, niet een verhoorbijstand omvat. Hier wordt een algemeen recht op de aanwezigheid van een raadsman bij verhoor door de politie bedoeld. Voorts dient te worden opgemerkt dat de verdachte bij aanvang van zijn verhoren door de politie, meerdere malen is gewezen op zijn recht op rechtsbijstand.
Ten tweede beroept de raadsman van de verdachte zich op de Vidgen-jurisprudentie[4]. De raadsman stelt dat de verklaringen van de medeverdachte uitgesloten moeten worden van het bewijs, omdat het bewijs vooral is gebaseerd op de verklaringen die de medeverdachte heeft afgelegd toen hij werd gehoord door de rechter-commissaris en ter zitting als getuige door de verdediging. De medeverdachte heeft zich tijdens deze verhoren meerdere keren beroepen op zijn verschoningsrecht. Hierdoor is het niet mogelijk geweest om het ondervragingsrecht – als bedoeld in art. 6 EVRM – uit te oefenen. De raadsman brengt naar voren dat de bewijsuitsluiting van de verklaringen van de medeverdachte moet leiden tot vrijspraak van de verdachte.
De rechtbank overweegt dat de verdachte over zijn eigen betrokkenheid ten aanzien van het aan hem ten laste gelegde, tegenover de politie heeft verklaard. Deze eigen verklaring van de verdachte is van groot belang voor de bewijsvoering. De Vidgen-jurisprudentie ziet op het bewijs dat is gebaseerd op de verklaringen van een getuige die niet door de verdediging is ondervraagd. Aangezien de medeverdachte als getuige is gehoord, is de Vidgen-uitspraak hier niet aan de orde.
Als derde verweer voert de raadsman van de verdachte aan dat de verklaringen die de verdachte zonder bijstand van een tolk aan de politie heeft afgelegd, niet tegen de verdachte mogen worden gebruikt. De raadsman voert aan dat door een taalbarrière en de afwezigheid van een tolk, niet vast is komen te liggen wat de verdachte daadwerkelijk heeft bedoeld. De rechtbank verwerpt dit verweer. Van het politieverhoor van de verdachte zijn de camerabeelden ter zitting getoond. Het dossier bevat de letterlijke uitwerking van dit verhoor. De uitwerking komt overeen met de camerabeelden en daarom concludeert de rechtbank dat er geen sprake kan zijn geweest van een taalbarrière.
Tot slot stelt de raadsman van de verdachte dat de verklaringen van de medeverdachte niet als bewijs moeten worden gebruikt, omdat deze “innerlijk tegenstrijdig en leugenachtig” en niet te controleren zijn via andere bronnen.
De rechtbank acht een deel van deze verklaringen niet geloofwaardig. Ten aanzien van de rest vindt de rechtbank dat de verklaringen van de medeverdachten overeenkomen met die van de verdachte. Het verweer wordt verworpen.
Feiten in het kort
Verdachte en medeverdachte spraken elkaar op 27 juni 2013 over het ontoelaatbare gedrag van de vrouw van verdachte (slachtoffer). Het gedrag was volgens verdachte en medeverdachte zodanig beschamend voor de familie dat ze besloten om de vrouw van verdachte te doden. De verdachte wilde zelf niets doen omdat hij moest zorgen voor zijn 4 kinderen, dus werd besloten dat de medeverdachte de vrouw van verdachte moest ombrengen. Dit zou de volgende dag gebeuren.
De medeverdachte zou naar de woning van verdachte en slachtoffer gaan waar het slachtoffer zich op dat moment bevond. Hij zou haar ombrengen met een mes uit de keuken en zou een handdoek gebruiken als het slachtoffer ging schreeuwen. Aangekomen bij de woning, zag medeverdachte dat het slachtoffer in de slaapkamer op bed lag. De medeverdachte trok latex handschoenen aan die hij speciaal van zijn werk had meegenomen, kwam de slaapkamer binnen en stak het slachtoffer veelvuldig met het mes, waarbij de eerste messteek het slachtoffer in haar buik trof. De medeverdachte bleef steken in onder andere de halsslagader en de longen.
Na de steekpartij gooide medeverdachte zijn bebloede kleding, het mes en het handdoek weg. Medeverdachte lichtte de verdachte in dat hij het slachtoffer had vermoord. Verdachte is naar zijn woning gegaan waar hij zijn vrouw (slachtoffer) aantrof, in het bloed. Hij belde de hulpdiensten maar tegen de tijd dat deze arriveerden, was het slachtoffer al overleden. Bij de sectie bleek dat het slachtoffer 29 steekwonden in haar lichaam had.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde (moord met voorbedachten rade) wettig en overtuigend bewezen. Van het subsidiair ten laste gelegde (medeplichtigheid aan moord met voorbedachte rade) wordt de verdachte vrijgesproken. De rechtbank is van oordeel dat door het feitelijk verloop vast is komen te staan dat de verdachte en medeverdachte met voorbedachten rade hebben gehandeld. De verdachte heeft nagedacht over de daad en de gevolgen ervan.
Gezien de ernst van de daad, in het bijzonder het feit dat de verdachte zijn vier jonge kinderen hun moeder heeft afgenomen, veroordeelt de rechtbank de verdachte tot een gevangenisstraf van 15 jaren voor het medeplegen van moord met voorbedachten rade (art. 289 Sr jo. art. 47 Sr).
[1] EHRM, 26-04-2007, nr. 36391/02
[2] EHRM, 26-04-2007, nr. 36391/02
[3] ECLI:NL:HR:2014:770
[4] EHRM, 10-07-2012, nr. 29353/06