Zoek de feiten

Eind 2015 ben ik begonnen met een stage bij de Belastingdienst. Behalve een mooie aanvulling op de kennis die ik gedurende mijn studie heb opgedaan, is die stage in de eerste plaats interessant omdat ik het fiscale recht in de praktijk kan ervaren. Dit veroorzaakt gemengde gevoelens. Het is goed om te zien dat het vak waar ik voor leer mij ook in de praktijk ontzettend kan boeien. Aan de andere kant is het moeilijk om te zien dat die praktijk soms maar weinig te maken heeft met dat wat je leert.

Door Michiel Hennevelt

Laat me een voorbeeld noemen waar ook de niet-fiscalisten zich ongetwijfeld iets bij voor kunnen stellen. In het fiscale recht is de woonplaats van een belastingplichtige van groot belang. Mensen die in Nederland wonen, betalen in beginsel belasting in Nederland over hun gehele inkomen. Mensen in het buitenland betalen alleen belasting over eventueel inkomen dat zij in Nederland verdienen. Met de bepaling van de woonplaats kunnen in dit sterk vereenvoudigde voorbeeld dus enorme claims van de belastingdienst staan of vallen. Dan mag je verwachten dat die woonplaatsbepaling wel heel goed geregeld is in de wet, en dat lijkt ook zo te zijn.

De wet bepaalt dat de fiscale woonplaats “naar de omstandigheden wordt beoordeeld”. Waarom heeft de wetgever voor zo’n open norm gekozen, en wordt er bijvoorbeeld niet gekeken naar de plek waar iemand zijn huis heeft, of waar iemand ingeschreven staat in de gemeentelijke basisadministratie? Misschien een makkelijke vraag, dergelijke formele criteria lenen zich voor misbruik door mensen die niet, of juist wel, in Nederland belasting willen betalen. Ook de rechter zal daarom nooit een strakke invulling aan deze norm geven en bewust vaag blijven over de weging van de verschillende “omstandigheden” die allemaal meetellen bij de beoordeling van de fiscale woonplaats.

In veruit de meeste gevallen leidt de woonplaats niet tot problemen, vaak wijzen alle omstandigheden simpelweg dezelfde kant op: iemand woont hier met zijn gezin, in zijn eigen huis, en is alleen buiten Nederland voor vakantie. Als men het echter niet eens kan worden over de woonplaats, moet er geprocedeerd worden. Twee problemen doen zich dan voor, problemen waar de pas afgestudeerde fiscaal jurist zich niet snel raad mee zal weten. Ten eerste, welke feiten zijn van belang en hoe worden die feiten gewogen? Geen enkel fiscaal handboek zal pretenderen op deze vraag een eenduidig antwoord te hebben. Ten tweede, hoe vindt de belastingrechter deze feiten?

De rechtenstudie moet studenten voorbereiden op de rechtspraktijk. Die praktijk is er een van ingewikkelde leerstukken en eindeloos veel regels. Daar houdt het echter niet mee op, want als het erop aankomt zijn naast die regels, de feiten minstens net zo belangrijk. Jerome Frank beschrijft dit probleem in 1949 in zijn boek ‘Courts on Trial’. In dit boek schopt Frank heel wat dogma’s van de rechtspraktijk omver, waarvan de gedachte dat een geoefende jurist de uitkomst van een zaak op voorhand vaak kan voorspellen, er één is. Ja, de meeste rechtsregels zijn volledig te doorgronden, zeker die regels die al een lange tijd meedraaien. Het zijn vaak echter de feiten, en de weging van die feiten, die elke zaak uniek maken en het voorspellen dus onmogelijk.

De fiscale woonplaats illustreert het probleem goed, maar onzekerheid over de feiten is een probleem waar elke jurist die wel eens naar de rechter moet mee te maken heeft. Tilburg University biedt de rechtenstudent ongeveer twintig vakken aan die te maken hebben met rechtsvinding en nul vakken die zien op het vinden van de feiten. Op andere universiteiten zal dit niet heel anders zijn. Waarom is dit cruciale deel van de rechtspraktijk zo onderbelicht?