Op zich ben ik echt niet vies van een beetje zelfsabotage. Je weet wel: De lat voor jezelf te hoog leggen en die lat ook op een perfecte manier willen bereiken, stiekem bang zijn dat je niet aan je eigen (absurd hoge) verwachtingen kunt voldoen, daarom een beetje bang zijn om aan de taak te beginnen, want je gaat toch falen. Dus de boel uitstellen, daardoor falen en vervolgens verzanden in “zie je wel”. Uiteraard overgiet je dit alles met een sausje van imposter syndrome.
Hoge eisen stellen aan mezelf heb ik eigenlijk van kleins af aan wel gedaan. Vroeger op school beschouwde ik alles onder de 7,5 als onvoldoende. Geloof me als ik zeg dat ik nog steeds ’s nachts wakker kan schieten en mezelf voor m’n kop kan slaan vanwege de 10- voor een proefwerk Frans in 1993 omdat ik in het hele proefwerk één letter verkeerd had. Eén. Censuur. Letter! Le trein, in plaats van le train. Had ik de beschikking gehad over een tijdmachine, dan zou dát het eerste zijn dat ik zou gaan rechtzetten, I kid you not.
Gelukkig ging het me op school redelijk makkelijk af, zodat ik nog wel aan die zelfopgelegde eisen kon voldoen. Ok, in 3 havo haalde ik het hele jaar maar één (officiële) voldoende (een 6) voor wiskunde. Maar goed, dat was wiskunde. Dat telde niet. Schrijfopdrachten, werkstukken, essays… Dat ging me vrij gemakkelijk af, dus daar scoorde ik altijd lekker mee. Met minder dan een 8 was ik daarvoor absoluut niet tevreden. Minimale inspanning, maximaal resultaat.
Ook bij vervolgopleidingen ging het wel lekker. Ik moest er allemaal iets meer moeite voor doen dan op de middelbare school en het basisonderwijs, maar dat mocht natuurlijk ook wel. We waren immers aan het studeren, nietwaar.
Maar toen ging ik rechten studeren. Gebaseerd op ervaringen uit het verleden, had ik verwacht dat ik redelijk soepel door deze studie zou fietsen, maar dat viel toch best even tegen. Maar een “zie je wel, dit had je niet moeten doen” van m’n omgeving wilde ik koste wat het kost voorkomen, dus ik ploeterde door.
Dat was natuurlijk een heerlijke voedingsbodem voor faalangst, maar no way dat ik ging toegeven dat ik daar last van begon te krijgen. Tot ik bij het tentamen Inleiding Staatsrecht zat, ik wazig begon te zien, het zweet van m’n voorhoofd drupte, ik duizelig werd, hartkloppingen kreeg en de vragen van het tentamen gewoon niet meer kon lezen. Het had net zo goed Chinees kunnen zijn, daar had ik op dat moment net zoveel van begrepen. “Zie je wel, ik ben gewoon te dom voor een universitaire studie!” Dat moment was zó heftig…. Gelukkig wist ik me een dag later naar de huisarts te slepen, die voorstelde om propranolol te gebruiken bij tentamens. Als ik post-propranolol weer eens zenuwachtig was en bang was om een tentamen niet te halen, dan kwam dat doordat ik wist dat ik net iets meer had moeten doen aan voorbereiding dan ik had gedaan.
Een heel ander verhaal waren de schrijfopdrachten. Ik weet dat ik kan schrijven, dus bij deze opdrachten had ik de allerhoogste verwachtingen van mezelf. No worries. Tevreden over m’n teksten was ik uiteraard nooit, maar ik kreeg ze steeds terug met minimale feedback op inhoud en complimenten over m’n schrijfstijl. So far so good, tot ik een opdracht inleverde en de docent in de feedbackmail schreef dat hij zich vooraf al had verheugd op mijn paper en dat het inderdaad ontzettend goed geschreven was, maar dat hij niet anders van mij verwacht had. Alarmbellen all over the place natuurlijk, want hallo, dat ík hoge verwachtingen heb van mijn geschrijf is één ding. Dat docénten daar hoge verwachtingen van hebben, dat is van een heel andere orde! De schrijfopdrachten kostten me vanaf dat moment ook iets meer moeite dan voorheen (en dat is de understatement van het jaar).
Waar ik m’n hele studie ontzettend uitkeek naar het schrijven van m’n scriptie (dát was mijn moment om te shinen, want schrijven, dat kon ik wel!), veranderde dat tegen het einde van m’n studie dus in: “oh shit, nu moet ik gaan schrijven. Wat ik produceer gaat vast tegenvallen en OH MY GOD nu gaan ze er ook achter komen dat ik dit helemaal niet kan, nu ga ik door de mand vallen, als ze dit lezen gaan ze weten dat ik tot nu toe gewoon ontzettend veel geluk heb gehad met tentamens, ze gaan zo hard lachen om mijn teksten, help!”
Dus eigenlijk moest ik een uur geleden het document met de laatste feedback van m’n scriptiebegeleider openen, zodat ik waar nodig kan herschrijven. In zijn begeleidende mail staat dat dat hij maar weinig opmerkingen heeft en dat ik goed en helder schrijf, dus je zou zeggen dat het alleen maar kan meevallen en dat ik vrolijk en enthousiast verder kan.
Dat ik nu net deze column heb zitten schrijven, zegt denk ik wel genoeg hè.