Met een nieuwe studie kwam ook het vak ‘Wetenschapsfilosofie’ om de hoek kijken. Ik bekeek wat er zoal aan bod zou komen bij dit vak, besloot dat ik dit allemaal al wel voorbij had zien komen bij rechten en besloot eens te polsen of er vrijstelling mogelijk zou zijn. Nee, natuurlijk niet, want wat ik had gehad bij rechten was totaal anders dan wat ik hier bij geesteswetenschappen zou gaan leren. We zijn inmiddels bijna aan het eind van het semester en -spoiler alert- ik wacht nog steeds op het “anders”.
Tijdens het eerste college werd onder andere de vraag besproken wat wetenschap nou precies is. De meesten mensen hebben een bepaald beeld van een wetenschapper, dat meestal een verstrooide man in een lange, witte jas is, met een grijze baard en een bril met jampotglazen op zijn neus. Of op zijn hoofd. Of in zijn zak. Want die is hij natuurlijk altijd kwijt. Toegegeven, voordat ik me in de academische wereld stortte, had ik datzelfde beeld. Toen ik in mijn tweede studiejaar Duitse taal en cultuur zat, werd dit beeld aangevuld met de labels ‘arrogant’ en ‘zelfingenomen’. Dat kwam door een date die wis- en natuurkunde studeerde en een keer met mij meefietste omdat ik iets moest afgeven aan een docent. “Ik kom echt nooit op dit terrein van de universiteit,” zei mijn date. Nou ja, dat kan natuurlijk. Hij ging verder: “Nee, want ik heb hier niets te zoeken. Hier zitten de pretstudies.” Het bleef bij een date.
Als rechtenstudente aan de Open Universiteit raakte ik een beetje in de war. Want de OU noemde de studie die overal ‘Rechtsgeleerdheid’ heette ‘Rechtswetenschappen’. Mijn uitwisseling bij de FernUni in Hagen was bij ‘Rechtswissenschaften’, waarmee je geen ‘Anwalt’ kunt worden, want daar heb je een studie ‘Jura’ voor nodig. Op mijn bachelorgetuigschrift deelt de faculteit ‘Rechtswetenschappen’ mee dat ik de studie ‘Rechtsgeleerdheid’ heb afgerond en mijn mastergetuigschrift spreekt alleen van ‘Rechtsgeleerdheid’. Wat ben ik nou, een rechtsgeleerde of een rechtswetenschapper? Die vraag kwam bij het schrijven van de scriptie natuurlijk ook voorbij; de status van het rechtswetenschappelijke onderzoek en of rechten nu wel of niet een echte wetenschap is. En, nogmaals, wat is wetenschap dan?
Terug naar het eerste college Wetenschapsfilosofie dit jaar. Deze docent deed hard zijn best een antwoord te geven op deze vraag, maar hij kwam niet verder dan dat wetenschap gewoon verschilt per discipline. Natuurlijk, het standaard beeld van wetenschappers in laboratoria; de Willie Wortels en de Professors Barabas. Bij ‘humanities’ (gewoon geesteswetenschappen, maar we moeten verengelsen, mind you), hield wetenschap iets heel anders in. “Ja, en over rechtswetenschap gaan we het maar helemáál niet hebben,” vervolgde hij op een enigszins denigrerend toontje.
Ik voelde me aangesproken. Het was potvolblommen nog helemaal niet zo lang geleden dat ik een wetenschappelijk rechtsvergelijkend onderzoek had uitgevoerd en al redelijk concrete plannen had gemaakt voor een vervolg daarop. Hoezo gaan we het niet over rechtswetenschap hebben? Wat is er niet wetenschappelijk aan rechten? En dan nog eens iets, als rechten geen wetenschap is, dan is literatuurwetenschap dat al helemaal niet, met haar “hey, misschien is de auteur van dat werk uit 1528 wel helemaal niet de echte auteur” en “waarom schrijft de auteur van dit werk uit 1767 dat de zon schijnt terwijl hij ook zegt dat het bewolkt is”. Het kenmerk ‘arrogantie’ kon ik op dat moment alvast afvinken.
Misschien is de definitie van wetenschap dus ook wel gewoon verschillend per discipline. Per onderzoek misschien ook zelfs wel. Dus op de vraag of ik nou rechtswetenschapper ben of rechtsgeleerde geef ik voortaan maar het standaard antwoord: “Dat hangt ervan af.” Uiteindelijk ben ik sowieso gewoon jurist.