Zaterdagmiddag. Bewolkt. Wind, en niet zo’n beetje ook. Soms wat regendruppels. En wie staat er klaar om op een terras te gaan zitten? Ik.
Door Nienke van Beek
Op het moment van schrijven realiseer ik me hoe debiel dit eigenlijk was. Gelukkig bleek ik niet de enige idioot te zijn: dat er na vier rondjes lopen over een stampvol plein eindelijk een plekje was, zei genoeg.
‘Wat mag ik voor jullie inschenken?’ Oh ja. Bestellen. Wat dronk ik ook alweer in restaurants? Ik heb geen flauw idee meer. Ik vraag de wijnkaart.
‘Die hebben we niet. Wil je de huiswijn?’
Terwijl ik mijn jas nog wat verder dichtrits bij een koude windvlaag, wordt een klein glas rode wijn op tafel gezet. Niemand vertelt welke druif het is. De wijn smaakt een beetje zuur.
Plotseling komt de zon door. Het feit dat mijn plekje onder de parasol (waar ik net droog zat als het ging regenen) het enige plekje is dat deze zon niet kan bereiken, doet niet af aan de sfeer die opeens om lijkt te slaan. De wijn lijkt opeens best oké, en zelfs mijn jas kan een stukje open.
Het blijft een bijzonder stukje cultuur, kou lijden voor vijf euro per glas. Terwijl ik geniet van die ene zonnestraal die het presteert om onder de parasol door op het randje van mijn linker pink te schijnen, slaat de klok. Het is half zes, dus tijd voor de laatste ronde.
Ik heb voor het eerst gemeend ’tot ziens’ gezegd bij het afrekenen.