Wat is er mis met hoogopgeleid?

In een vurig betoog tijdens de Leadership Experience van maart 2018 pleitte columniste Marianne Zwagerman ervoor om mensen niet meer ‘lager opgeleid’ maar in plaats daarvan ‘praktisch opgeleid’ te noemen. De term ‘lager’ doet immers geen recht aan de economische en maatschappelijke bijdrage van deze bevolkingsgroep en plaatst ze in een negatief hokje. ‘Jij kan heel goed boeken lezen: gefeliciteerd! Maar jij kunt geen auto repareren…’ aldus Zwagerman tegen een dame uit de zaal die op dat moment wenste dat ze een enkeltje naar een andere planeet kon boeken. Het filmpje van haar betoog ging viral en werd doorgaans vrij positief ontvangen. Hoe sympathiek het ook klinkt of bedoeld is, ik werd er een beetje droevig van.

Niet zozeer vanwege de door haar voorgestelde terminologie: ik snap heel goed dat praktisch opgeleide mensen zich soms ondergewaardeerd voelen terwijl onze samenleving nergens zou zijn zonder hen. Onlangs nog betrapte ik mezelf erop dat ik een stratenmaker bijna een knuffel gaf, omdat ik niet meer door een zandbak heen moest om mijn voordeur te bereiken, maar een prachtig aangelegde stoep had. Ik zou niet weten hoe ik een straat zou moeten maken, laat staan het inzicht zou hebben om de behorende gereedschappen op een veilige en adequate manier te gebruiken, aangezien ik de motoriek heb van een dronken gans.

Waar ik vooral moeite mee heb is de verafschuwing van de ‘hoger opgeleide’. Fijn dat deze mensen goed boeken lezen en zich de luxe kunnen permitteren zinloze studies als ‘vrijetijdskunde’ te doen. Oh ja, en ze hoeven zich nauwelijks bij te scholen, in tegenstelling tot iemand die praktisch opgeleid is. Het zal ongetwijfeld lekker bekken om het zo te stellen.

Bijscholing

Echter kloppen deze veronderstellingen niet bepaald. Wanneer je alleen maar goed bent in boeken lezen, kom je werkelijk waar helemaal nergens. Juist praktische vaardigheden zijn onmisbaar voor een hoger opgeleide. Deze vaardigheden zijn ongetwijfeld minder ambachtelijk van aard: zo moet een goede advocaat over uitstekende communicatieve vaardigheden beschikken en zal een goede rechter een geraffineerd gevoel voor rechtvaardigheid moeten hebben dat veel verder gaat dan men kan opmaken uit een boek. Zoiets kun je alleen maar ontwikkelen door jarenlang te trainen en veel praktijkervaring op te doen. Vandaar ook de verplichte bijscholingen in de advocatuur. Zo lezen we in artikel 4.4. van de verordening op de advocatuur: ‘Een advocaat behaalt elk kalenderjaar ten minste twintig opleidingspunten, waarvan ten minste de helft betrekking heeft op juridische activiteiten op een voor zijn praktijk relevant rechtsgebied.’

Risicogedrag

Daarnaast heb ik moeite met de verheerlijking van de praktisch opgeleide. Natuurlijk is het geweldig wanneer iemand sterk ontwikkelde praktische vaardigheden heeft en mag de waardering daarvoor niet onderdoen voor iemand die sterker ontwikkelde academische vaardigheden heeft.

Echter, de praktisch opgeleide vertegenwoordigt ook een doelgroep die zorgen baart. Laten we daar wel eerlijk over zijn. Onderzoek wijst uit dat praktisch opgeleide mensen vaker risicogedrag vertonen. Om een rapport van de RIVM te citeren:

‘Laagopgeleide jongeren roken vaker, gebruiken vaker cannabis, drinken vaker grote hoeveelheden alcohol en hebben vaker op jonge leeftijd seks in vergelijking met hoogopgeleide jongeren. Ook gebruiken laagopgeleide jongeren al op jongere leeftijd deze genotmiddelen en experimenteren ze eerder met seks (13-14 jaar) dan jongeren met een hoge opleiding (15-16 jaar). Deze gedragingen nemen bij beide opleidingsgroepen toe met de leeftijd, waardoor het verschil gedurende het hele leven blijft bestaan.’

Ook ten aanzien van criminaliteit kunnen we meerdere studies aanhalen waaruit blijkt dat er een verband bestaat tussen crimineel gedrag en een lager genoten opleiding (en andersom): kortom hoe meer er geïnvesteerd wordt in de scholing van de praktisch geschoolde beroepsbevolking, des te minder er kans is op het vertonen van crimineel gedrag. Dat niet iedereen een gelijke toegang ervaart tot onderwijs is daarbij een probleem dat echt opgelost moet worden.

Kortom: het lijkt me prima de praktisch geschoolde beroepsbevolking meer en uitgesprokener te waarderen. Of dat lukt door ze anders te noemen vraag ik me af, maar wie weet is het een begin. Wat me echter geen goed idee lijkt, is dezelfde beroepsbevolking te verheerlijken ten koste van de hoger opgeleide. Dat zal het vast goed doen in de publieke opinie, maar doet een onterechte afbreuk aan het nut van het genieten van een zo hoog mogelijke scholing.