Een paar jaar geleden alweer zat ik te bikkelen op Romeins recht. Ik vond het een geweldig vak – privaatrecht was nog nooit zo leuk geweest – en ik baalde er serieus van dat ik, vanwege het tentamenrooster, maar zo kort de tijd had om ermee aan de slag te zijn.
Gelukkig beschikte ik over een kort lijntje naar een hoogleraar die zich toevallig compleet had toegelegd op dat Romeinse recht, waardoor ik op een mooie zomerse dinsdagmiddag plotseling een soort privé-college kreeg in zijn studeerkamer.
“Ja,” mijmerde hij na een lang gesprek over onder andere vruchtgebruik op slaven, “vroeger was alles beter, nietwaar? Ik ken genoeg mensen voor wie het vandaag de dag echt véél beter zou zijn als de slavernij nog bestond.” Ik had het vooraf niet verwacht, maar ik was het na deze crash course volledig met hem eens.
Toen ik een aantal maanden later begon aan het vak sanctierecht, met onder andere een stukje geschiedenis over het gevangeniswezen in Nederland, vroeg ik me af of hiervoor hetzelfde zou gelden. Ik kon het me totaal niet voorstellen, maar wie weet ging ook hier op dat sommige dingen vroeger beter waren.
Het eerste hoofdstuk begon al gelijk fantastisch. Mijn kennismaking met het sanctierecht begon met het vonnis dat op 14 juli 1584 werd uitgesproken in de strafzaak tegen Balthasar Gerards, die de Prins van Oranje om het leven had gebracht. De straf was streng. Goed teken, want tegenwoordig zijn de rechters van die softies, toch? Ik kon niet wachten om te lezen van de straf was.
“Ingevolge het vonnis zal hij naar een schavot voor het stadhuis van Delft worden gevoerd, waarna eerst zijn rechterhand, waarmee hij het ‘verraderlijke, moorddadige’ feit bedreven had, zal worden geschroeid en afgebrand met een gloeiend ijzer; vervolgens zal tot zes maal toe op verschillende plaatsen van het lichaam, waar het meest vlees zit, met gloeiende tangen het vlees uitgebrand en afgerukt worden. Hierna zal hij gevierendeeld worden, waarna zijn buik zal worden opengesneden, zijn hart zal worden uitgerukt en in zijn gezicht geworpen. Tot slot zal zijn hoofd worden afgehakt. Zijn ledematen worden, op in het vonnis aangegeven plaatsen, opgehangen en zijn hoofd wordt op een staak gespietst.”
Oké. Ja. Ik was er even stil van. Heel even maar, want al snel maakte ik in gedachten een lijstje met mensen die ik op zich eigenlijk leuker zou vinden na een dergelijke gebeurtenis.
Maar was het vroeger nou echt beter? Dit vonnis was met name bedoeld als afschrikmiddel, maar dat doen we vandaag de dag ook. Dan verdwijn je zomaar voor jaren in een inrichting – om er soms ook echt pas weer tussen zes plankjes uit te komen. En soms vraag ik me stiekem toch af of dat voor de veroordeelde niet een veel zwaardere straf is.
Toegegeven, een heel prettige manier om te gaan was zo’n uitvoering van een vonnis van weleer bepaald niet; beetje martelen tot de dood erop volgt. Maar daarna was je er wel van af. Alleen wel een beetje pech als jij net toevallig een gerechtelijke dwaling was.
Citaat: Bleicherodt & Vegter, Sanctierecht, Deventer 2013.