Waar(heid) zeggen

“Ik zie iets verschrikkelijks,” fluistert de waarzegster, terwijl ze opkijkt van haar glazen bol. “Uw man zal morgen om het leven komen.” “Ja, dat weet ik,” zegt haar klant, “maar ik wil weten of ik word vrijgesproken.”

Grapjes over waarzeggers zijn er natuurlijk te over. Hij struikelt over een losliggende stoeptegel, zag hij dat niet aankomen? Ongepland zwanger? En het is nog wel een stelletje paragnosten! Ontslagen? Maar dat wist ze toch van te voren, heeft ze dan nog niet gesolliciteerd? Wat al die grapjes met elkaar gemeen hebben, is dat waarzeggers niet echt serieus genomen lijken te worden.

Daarentegen hebben waarzeggers, of paragnosten, of mensen met een zesde zintuig wel een bepaald entertainmentgehalte – nog los van de talrijke flauwe grapjes – want uiteindelijk hebben televisieprogramma’s met een spirituele inslag altijd goed gescoord, zeker met een sausje van emotionaliteit. Char die aan een deelnemer laat weten een M of een N “door te krijgen”. “Niemand met een naam die begint met die letter? Maar het hoeft ook niet de beginletter te zijn, is er iemand in je omgeving met een naam die eindigt op een M of een N? Ik zie die letter zó duidelijk…. Wat zeg je? Jan? Ja, dat zou heel goed kunnen! Is Jan dood of levend? Dood, ja, dat zei hij al… Hij laat je weten dat het goed met hem gaat.”
Give. Me. A. Break.
Ik keek vooral omdat ik me niet kon voorstellen dat mensen dit echt voor waarheid aannamen. En zeker weten doe ik dat sowieso niet natuurlijk, want tv. Kijkcijfers voor alles.

Overigens vind ik het ook helemaal je eigen keus of je – als deelnemer of als medium – aan dergelijke programma’s meedoet, maar ik ben ook van mening dat je daarbij wel een beetje rechtvaardig behandeld moet worden. Dat je als televisieproducent een programma wilt maken over een zesde zintuig, prima. Er zijn altijd wel voldoende mensen te vinden om aan wat voor format dan ook mee te doen. Dat je in dat programma en de mensen die meedoen investeert, is niet meer dan logisch. Als het programma een hit wordt, kan het zomaar zijn dat een van je deelnemers al dan niet onverwacht enorm populair wordt. En als dát gebeurt, dan wil je daar natuurlijk flink gebruik van maken, da’s logisch, dus wil je het alleenrecht op die persoon en laat je dat even in een juridisch documentje timmeren: jouw deelname is uit vrije wil, je loopt het risico dat je bekendheid bij het grote publiek verwerft, je mag best met andere partijen in zee – maar wij willen de eerste keus, dus je moet altijd eerst contact met ons opnemen, tot drie jaar na de eerste uitzending van de laatste aflevering.

So far so good. Maar als je dan als kandidaat een goed idee hebt voor een nieuw format voor een programma waar je zelf de hoofdrol in speelt en de producent reageert niet op jouw voorstel, sterker nog, laat je weten dat je ook niet mee zult doen in een soort reünie-aflevering van het oorspronkelijke programma, terwijl een andere producent wél enthousiast is over je idee, dan voel je je niet meer gebonden aan de overeenkomst met de eerste producent. Uiteindelijk héb je die producent de eerste keus geboden.

Dus niet alleen heb jij je aan de afspraken gehouden, de verplichtingen in die afspraken waren ook nogal eenzijdig. Jij moet van alles, maar je kunt andersom nergens aanspraak op maken. De producent heeft je zelfs laten weten dat ze je niet gaan inzetten voor voor de hand liggende programma’s. Ondertussen mag jij dan drie jaar niet (voor een andere producent) werken. Dan liggen de verhoudingen wel een beetje scheef.

Precies dat vond de voorzieningenrechter ook. Die vond het voldoende aannemelijk dat de bodemrechter een beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid zou honoreren en zou oordelen dat de opgelegde verplichtingen niet langer van toepassing zijn. Een uitspraak die je al van mijlenver ziet aankomen – ook als je geen waarzegger bent.


ECLI:NL:RBAMS:2008:BG9169