‘Maar die advocaat die we hadden, nou, die was echt slecht hoor.’ Ik spitste m’n oren. Dit soort gesprekken wordt meestal bijzonder interessant. ‘Ja joh, hij moest tijdens de zitting zelfs nog van alles opzoeken in die wetboeken die hij bij zich had. Niet normaal!’
Ik kreeg gelijk. Een advocaat die tijdens een zitting iets moet opzoeken, is een slechte advocaat. Het kan niet anders dan dat dit voortkomt uit het allerhardnekkigste vooroordeel dat er over de rechtenstudie bestaat: rechtenstudenten moeten wetten uit hun hoofd leren.
Toen ik Duits studeerde werd ik vaak om m’n oren geslagen met het vooroordeel dat ik ‘dan zeker woordjes uit m’n hoofd moest leren’. Ehm, ja. Want als je die woordjes niet kent, dan is het vrij lastig communiceren in het Duits. En alhoewel ik vaak over ons juridische jargon praat alsof het een vreemde taal is, is het bepaald niet zo dat wij ons in wetten uitdrukken: ‘Ja, man, 6:162! Wat, niet? Hij deed nog een 6:101? Nou, 6:112 hoor.’ Een gesprek als dit heb ik als OU’er in ieder geval nog nooit gehoord, maar misschien is het voor studenten in het contactonderwijs anders.
Uiteindelijk sprak ik ECLI ook altijd uit als ‘eecee-el-ie’ en hoorde ik vorig jaar pas juristen onderling praten over ‘eklie’. Het nadeel van rechten via afstandsonderwijs; je spreekt juridisch met een zwaar accent. Als OU-student heb ik trouwens niet alleen te maken met vooroordelen over de rechtenstudie, maar ook met die over de OU: “Rechten? Maar geen echte rechten toch? Niet dat je er advocaat mee kunt worden of zo?” en “Ben je al zo lang bezig? Ik heb ook weleens een cursus gedaan via afstandsonderwijs, maar ik was daar al binnen een jaar mee klaar hoor.” of “Open Universiteit? Oh ja, daar hebben ze ook bloemschikken toch?”
Hoe dan ook, behalve dat wij rechtenstudenten dus blijkbaar wetten uit het hoofd moeten leren, zijn we natuurlijk ook stuk voor stuk kakkers. We hebben voor rechten gekozen omdat pappie advocaat is of omdat bij rechten het grote geld ligt. Want waarom zou je anders voor zo’n saaie studie kiezen, nietwaar? Het vak ‘recht en samenleving’ – rechtssociologie dus – hielp wat mij betreft niet mee het imago van de rechtenstudie op te krikken. Het is inmiddels zes jaar geleden dat ik dat vak haalde en alhoewel ik van eerdere vakken, die me wel boeiden, nog genoeg weet, kan ik me van recht en samenleving alleen nog maar Noorse dienstmeisjes herinneren.
Oh, en dat rechten een elitaire studie is. Nou, dan zijn we rond, als we die vooroordelen zelf blijkbaar ook (moeten) geloven. Dan vul ik m’n vrije ruimte in de bachelor gewoon met een cursus ‘werken met klei’ en ga ik vanavond maar even het Wetboek van Strafrecht uit m’n hoofd leren. 266!