Steenkolenjuridisch

Altijd als ik in Duitsland ben, hoop ik dat ik Nederlanders tegenkom. Alhoewel je best ver komt door Nederlands te spreken met een Duits accent, zijn er van die kleine taalverschillen die de lachspieren flink aan het werk zetten – als je die verschillen natuurlijk kent.

Ik vergeet bijvoorbeeld nooit meer de man die een restaurant binnenkwam en vroeg: “Darf ich hier mal bellen?” De ober snapte niet waarom de man zo graag wilde blaffen, maar vooruit, het mocht, zachtjes. De vrouw op het terras die haar Duitse gesprekspartner wilde vertellen dat ze om zijn kinderen moest lachen omdat ze grappig waren, zei: “Ihre Kinder sind lächerlich!” Uw kinderen zijn belachelijk. Juist.

Niet alleen als Germanist viel me dat op, als jurist komt het ook vaak voor dat ik moet grinniken om wat anderen zeggen. Als er gesproken wordt over ‘moord met voorbedachten rade’ bijvoorbeeld. “Moord is altijd met voorbedachten rade, anders is het doodslag,” mompel ik dan. Maar alleen bij bekenden. Net als wanneer ik iemand hoor zeggen: “Daar heb je gewoon recht op hoor!” Vaak is dat namelijk helemaal niet zo. Gevalletje klok en klepel, maar ook dat laat ik alleen bekenden weten.

Ik heb me tijden afgevraagd waar dat aan lag. Waarom verbeter ik bekenden wel als ze iets raars zeggen? Waarom voorzie ik bekenden wel van ongevraagd juridisch advies en laat ik mensen die ik niet ken in hun sop gaar koken? Het antwoord was eenvoudig: juridisch advies geven is werk en daar wil ik graag voor betaald worden. Maar is het echt zo simpel?

Een paar jaar geleden keek ik de serie ‘Kijken in de ziel: artsen’. Aan de artsen werd ook gevraagd wat ze doen als ze in de rij staan bij de bakker en iemand zien die ze niet kennen, maar die er ziek uitziet. Spreek je ze aan? Zeg je wat je denkt dat ze hebben? Raad je ze aan naar hun eigen huisarts te gaan? Alle artsen gaven hetzelfde antwoord: ze zeggen niets, want je weet helemaal niet of dat op prijs wordt gesteld of niet.

En zo is het. “Juh! Waar bemoei jij je eige mee dan?!” in het centrum van Leiden is nog wel te overzien. Maar voor je het weet heb je een mes tussen je ribben. En dat lacht zo moeilijk, als je iemand bij het ontbijt hoort vragen om een ‘Käseschaf’.