Scriptiestress: de eindsprint

Na weken of soms maanden zwoegen is het dan eindelijk zover. Al het onderzoek is gedaan, je ondubbelzinnige conclusies staan zwart op wit en je mag jezelf met recht expert noemen op jouw gebied van onderzoek. Toch is je scriptie waarschijnlijk nog niet af en moeten er nog een heleboel keuzes gemaakt worden. In welke vorm wil je je scriptie inleveren? Wil je er een heus kunstwerk van maken, of is één nietje erdoorheen schieten al meer dan genoeg?

Door Michiel Hennevelt

Zelf ben ik voorstander van de één-nietjesaanpak. Het gaat immers om de inhoud en niet om alle franje daaromheen. Daarmee wil ik niet zeggen dat de vorm niet belangrijk is. Onder vorm moet immers ook worden verstaan de opbouw van je scriptie, schrijfstijl en taalgebruik. Deze aspecten moeten perfect zijn. Eén spelfout zou wat mij betreft genoeg moeten zijn om de scriptie met een onvoldoende te bestempelen en dat geldt zeker voor juristen in opleiding. Hetzelfde kan gezegd worden van een goede opbouw van het logische betoog dat de scriptie uiteindelijk in wezen is. Taal en logica zijn immers de belangrijkste instrumenten van de jurist. Althans, dat is hoe het zou moeten zijn.

Het is uiteindelijk immers onzeker wat écht het belangrijkst is. Ga je, gegeven het feit dat tijd beperkt is, een extra uurtje besteden aan het ontdekken en verbeteren van de laatste spel- en stijlfouten, of ga je dat uur gebruiken om je scriptie in een mooier jasje te steken? Naar mijn idee leeft bij veel studenten het idee dat dat laatste toch echt belangrijker is en misschien hebben ze daar nog wel gelijk in ook. De lezer van de scriptie is immers geen robot, maar ook een mens van vlees en bloed dat wordt beïnvloed door de manier waarop de scriptie is aangekleed (wat met zich meebrengt dat je ook té ver kan doorschieten, waarmee je heel duidelijk maakt dat je scriptie, wanneer zij ontdaan wordt van haar uiterlijke aantrekkelijkheid, niets meer dan een hoopje verwarrende volzinnen is).

Het moge duidelijk zijn dat ik persoonlijk dat extra uurtje aan de taalfouten zou besteden en dat ik daarmee waarschijnlijk fout zit. Niet alleen omdat ik daarmee wellicht een hoger punt voor mijn scriptie misloop, maar ook omdat ik mezelf daarbij minder goed voorbereid op de wereld die ná de scriptie komt. Ook daar, zo is mijn voorlopige ervaring, gaat het het grootste deel tijd van de tijd minder om wát je zegt en meer om de manier waarop je iets brengt. De matige fiscalist die strak gekleed is en vol overtuiging zijn mening blaft, loopt een grotere kans om serieus genomen te worden dan het eerlijk twijfelende, in een goedkoop overhemd gehesen fiscale genie. De echte truc is natuurlijk om, afhankelijk van de situatie, beide te kunnen zijn.

Baart het bovenstaande beeld van de praktijk waar het grootste deel van de juristen toch in terecht zal komen mij zorgen? Dat weet ik niet, maar het is in ieder geval zeker een realiteit. Het recht is nu eenmaal geen exacte wetenschap, waardoor overtuigingskracht van onschatbare waarde is en in feite waarschijnlijk écht het belangrijkste instrument van de jurist. Ik ga dus, nu het nog kan, toch maar even een mooi kaftje voor mijn scriptie in elkaar flansen en ik zal zeker twéé nietjes gebruiken!

Hulp nodig met zinsconstructies, de d’tjes en t’tjes of andere grammaticaregels? Bekijk dan hier onze tekstcorrectiedienst!