Het Rechtenstudentje is er voor HBO en WO studenten, een onderscheidend element is dat WO studenten “wetenschappelijk onderwijs” volgen. Hun docenten en professoren doen vaak ook wetenschappelijk onderzoek. Maar wanneer ben je nou bezig met rechtswetenschap? En wat is het wetenschappelijke van rechtswetenschap?
Door Michiel Hennevelt
‘De rechtswetenschap is een normenwetenschap die zich ten doel stelt het geheel van wettelijke regels, jurisprudentie en ongeschreven recht te beschrijven, te analyseren, te systematiseren, te interpreteren en te ontwikkelen in een kritisch perspectief.’
Dit is de definitie die F. Kunneman aan rechtswetenschap geeft in zijn inleidende boekje ‘Rechtswetenschap’. Deze definitie is ruim en daarom ook niet zonder problemen. Kunneman zegt niet in een woordenspel verstrikt te willen raken. Ik ga dat, als student van het meest complexe woordenspel ter wereld, het recht, bewust wel doen.
Problematisch aan de definitie is de term ‘normenwetenschap’. Dit begrip doet mij denken aan andere zogenaamde oxymorons, zoals ‘verplicht vrijwilligerswerk’ of ‘exacte schatting’. Over normen kan men eeuwig van mening verschillen. Wat voor ons doodnormaal of juist van levensbelang is, hoeft dat niet te zijn voor iemand aan de andere kant van de wereld. Dat hoeft zelfs niet te gelden voor onze buurman. Discussie over normen is goed, want dit kan leiden tot toenadering tot de ander, of in ieder geval tot een beter begrip. Ook in de wetenschap is discussie van fundamenteel belang. Het idee is daarbij echter wel dat men naar een bepaalde conclusie toe werkt, die na verloop van tijd en kritisch onderzoek niet meer oprecht tegen te spreken is.
Een snelle zoekopdracht laat zien dat het begrip ‘normenwetenschap’ bijna uitsluitend aan de rechtswetenschap wordt gekoppeld. Dit maakt het begrip niet duidelijker, noch krijgt het hiermee meer betekenis. De term is dus tegenstrijdig en wat vaag, maar wie een rechtswetenschappelijke publicatie openslaat weet wel meteen wat Kunneman er mee bedoelt. Zo’n publicatie begint vaak met een beschrijving van hoe het recht nu is, licht daar één of meerdere opvallende punten uit, en gaat dan over tot een conclusie met niet zelden een eigen oordeel van de auteur, die natuurlijk expert is op het gebied waar hij over schrijft.
Uit de bovenstaande typering van het gemiddelde rechtswetenschappelijke artikel valt af te leiden dat de rechtswetenschap en zijn object van studie, de juridische wereld zelf, een aantal onverwachte karaktereigenschappen gemeen hebben. Argumenteren en overtuigen blijken niet alleen in de praktijk, maar ook in de wetenschap van groot belang. Zelf vind ik dit fascinerend, maar het is atypisch voor wetenschap. In andere wetenschappen zijn het namelijk zeker niet per se de grootste redenaars die revolutionaire ontdekkingen doen, maar volgt de ontdekking eerder logisch uit het onderzoek.
Een andere gemeenschappelijkheid is status. Natuurlijk zal in elke wetenschap meer acht geslagen worden op een publicatie van een gerenommeerd wetenschapper, dat heeft hij of zij verdiend. In een ‘normenwetenschap’ als de onze lijkt het echter onmogelijk dat een nieuwe speler met revolutionaire bevindingen kan komen en hiervoor ook erkenning krijgt. De Boyan Slat van de rechtswetenschap bestaat niet.
Ik heb grote bewondering voor een aantal, vooral fiscale, rechtsgeleerden. Toch heb ik er moeite mee om van rechtswetenschap te spreken. Dat de wetenschap van juristen overeenkomsten vertoont met de daadwerkelijke juridische wereld is niet gek. Wel levert dit beperkingen op voor de daadwerkelijke invloed van de rechtswetenschap op de samenleving. Mijn idee is dat rechtswetenschap meer interdisciplinair mag worden. Laat objectievere onderzoeksgebieden, zoals de rechtspsychologie en –sociologie, een grotere rol spelen. Niet in de plaats van, maar naast en ter versterking van het normatieve rechtswetenschappelijke onderzoek.