Met de uitkomst van het EU-referendum in het Verenigd Koninkrijk heeft het gevoel dat recentelijk in de samenleving, vooral door de media, veel wordt gesignaleerd toch echt concrete gevolgen gekregen. Dit gevoel is in essentie een gevoel dat de overheid in zijn huidige vorm en procedures onrechtvaardig is. Het is het gevoel van de burger versus de elite; de kleine man tegen het politieke systeem.
Door Michiel Hennevelt
Burgers doen in het verlengde hiervan, zeker in het belastingrecht, steeds vaker een beroep op de rechter om wetgevende beslissingen van de politieke wetgever, die zij als onrechtvaardig ervaren, te bestrijden. Maar waar staat de rechter in die tweestrijd tussen burger en elite, ofwel tussen staat en straat?
Elke rechtenstudent leert al snel dat het toetsingsverbod in veel gevallen makkelijk te omzeilen is door een beroep te doen op door Nederland afgesloten verdragen, zoals het EVRM. Toch blijft de rechter goed doordrongen van het signaal dat artikel 120 van de Grondwet afgeeft over de soevereiniteit van de wetgever. Dit komt duidelijk terug in de zeer ruime beoordelingsmarge die de rechter de wetgever gunt. De vraag is nu of dit wenselijk is in het licht van de plaats van de rechter in de steeds groeiende tegenstelling tussen staat en straat.
Het idee dat de wetgever boven bepaalde minimumgrenzen soeverein is, zullen velen terecht onderschrijven. De Brexit laat als vreedzame en gereguleerde vorm van opstand echter wel zien dat de wetgever die soevereiniteit uiteindelijk geniet bij gratie van de burgers. Die burgers lijken zich, blijkens de roep om meer directe democratie en het succes van politici die zich uitdrukkelijk afzetten tegen het huidige politieke stelsel, steeds minder vertegenwoordigd te voelen door de wetgever.
De burger laat zich niet meer voorschrijven wat goed voor hem is door gekozen politici of andere autoriteiten, het vertrouwen hiervoor blijkt te klein, maar wil uitdrukkelijk meedoen in het debat. Bij uitstek is het de rechtszaal die zich leent voor het debat tussen burger en overheid. Bovendien is het een van de belangrijkste eisen van procedurele rechtvaardigheid dat de burger zich gehoord en serieus genomen voelt. Nu de kloof tussen de overheid in het algemeen en de burger groeit, dringt deze eis van procedurele rechtvaardigheid in de rechtszaal zich meer dan ooit op. Om de nog altijd hoge mate van vertrouwen die de rechter geniet te behouden, is het van belang dat de rechter meebeweegt met de bovengenoemde ontwikkelingen.
Het gaat hier niet om de waan van de dag waarvan de rechter zich afzijdig zou moeten houden, het wantrouwen van en de betrokkenheid bij de gevestigde politieke besluitvorming door de burger past in een bredere ontwikkeling. Deze ontwikkeling heeft alles te maken met globalisering, technologische vooruitgang en de toenemende mondigheid van de burger die daaruit voortvloeit. Nooit eerder was het zo makkelijk om een mening te vormen, deze te ventileren en deze te toetsen aan de mening van anderen.
Wat betreft openheid en externe communicatie erkent ook de Rechtspraak een systematische verandering in de samenleving. Twitterende rechters en makkelijk leesbare vonnissen bewerkstelligen bijvoorbeeld dat de in het algemeen steeds meer geëngageerde burger ook de Rechtspraak in het bijzonder op de voet kan volgen. Mijns inziens wordt het tijd dat de rechter deze culturele omslag van de Rechtspraak doortrekt naar de rechtszaal. Ongeacht de uitkomst zal de rechter daarbij prominenter deel moeten nemen aan het maatschappelijke debat over zaken die de samenleving als geheel aangaan. De activistische rechter doet recht aan de hooggespannen verwachtingen die de burger aan een moderne overheid stelt en brengt de tweestrijd die vandaag de dag gevoeld wordt tussen burger en elite weer in balans.
Dit is een bewerking van mijn inzending voor de essaywedstrijd van de Dag van de Rechtspraak 2016.