Terwijl ik dit schrijf, zit ik midden in de prachtige natuur van de Zwitserse Alpen. Bergsport is een grote passie van mij, met als prettige bijkomstigheid dat ik om deze sport te beoefenen vaak de pareltjes die Moeder Natuur heeft voortgebracht, mag opzoeken. Het contrast met het haastige dagelijkse leven is daarbij overweldigend. Ik kan opeens begrip opbrengen voor mijn hippe medestudenten die alleen maar biologische wortelshakes consumeren; het gevoel onderdeel uit te maken van de natuur is een gevoel van oneindige vrijheid.
Door Michiel Hennevelt
Deze gewaarwordingen inspireren mij om na te denken over de relatie tussen de mens als onderdeel van de natuur enerzijds en het recht anderzijds. Zonder al te filosofisch te worden, vraag ik mij af of de mens van nature goed, dan wel kwaad is. U begrijpt dat mijn antwoord op deze vraag op dit moment enigszins gekleurd wordt door de betoverende omgeving waarin ik verblijf. Ja, de roofvogel eet ook hier de muis op, maar alleen om te overleven. Hij onttrekt niet meer uit de natuur dan strikt noodzakelijk is en dit evenwicht komt terug in elke laag van de voedselketen. Van kwaadaardigheid is hier geen sprake. Kan de mens echt anders zijn? Zijn wij het enige organisme dat neemt, niet alleen om te overleven, maar ook om meer egoïstische doeleinden?
Een blik op onze geschiedenis en de wereld om ons heen kan inderdaad doen denken dat de mens een kwaadaardig wezen is. Mensen vermoorden, onderdrukken en buiten elkaar uit, niet alleen om te overleven. Geld en macht zijn zaken waar men niet genoeg van lijkt te willen hebben, ook als overleven allang vaststaat. Behoort het verlangen naar deze dingen echter nog wel tot onze natuur? Het zijn immers structuren die wij als mens in de samenleving hebben aangebracht die het streven naar geld en macht zinvol maken. Misschien is de mens alleen slecht binnen deze structuren. Slaat dit onderscheid überhaupt ergens op, wanneer het de mens zelf is die deze structuren heeft gecreëerd? Er zou dan sprake zijn van soort tweede-ordekwaadaardigheid die toch weer terug te voeren is op de natuur van de mens.
We komen bij het recht, want wat zegt de aanwezigheid van een rechtsstelsel eigenlijk over de natuur van de mens? Dat de aanwezigheid van een dergelijk stelsel de goedaardigheid van de mens zou bewijzen lijkt mij een misvatting. De keuze bijvoorbeeld om recht op een democratische manier te regelen, kan ingegeven worden door allerlei motieven, waarvan het respect voor het leven van anderen ten koste van het eigenbelang er slechts één is. Dat het recht juist noodzakelijk is omdat de mens een slecht wezen is, staat ook niet vast. Zo is er heel veel regelend recht dat niet ziet op goed of kwaad, maar louter een norm geeft die zekerheid verschaft in het verkeer met andere burgers en de overheid. Dit geldt gedeeltelijk ook in het strafrecht. Niet alles wat strafrechtelijk verboden is, is per se moreel verwerpelijk. Hetzelfde geldt ook zeker voor de omgekeerde variant van deze stelling.
De uiteindelijke beantwoording van de vraag of de mens goed of kwaad is moet ik helaas overlaten aan de filosofen. Dat we – ongeacht het antwoord op deze vraag – recht hebben en ook nodig lijken te hebben, hebben staat voor mij wél vast, hoe perfect de harmonie in de ongerepte natuur van de Alpen ook lijkt te zijn.