Sinds ik in een grijs en ver verleden de film The Dentist zag, ben ik dol op verhalen over horrortandartsen. Afgelopen week werd ik op mijn wenken bediend met het verhaal over de Nederlandse tandarts Mark van N. die ergens in Frankrijk de tandjes buiten zette. Vooropgesteld natuurlijk dat wat hij zoal heeft uitgespookt werkelijk schandalig is, heb ik bij een paar van de getuigenissen toch echt met volle verbazing uitgeroepen: ‘Maar hóe dan?!’ (een uitroep die net wat kindvriendelijker is dan ‘WTF?!’).
Eerst is er de vrouw die een telefoontje krijgt met de mededeling dat haar kunstgebit klaar is en dat ze meteen moet langskomen. “Ik vond het raar,” zegt ze, “want ik had al mijn tanden nog.” Waarom ga je dan in vredesnaam toch naar die tandarts toe?! Maar hóe dan?! Eenmaal bij de tandarts gaat ze in de stoel liggen, ze krijgt acht verdovende prikken en vier uur later, als ze weer buiten staat, merkt ze dat er zonder haar instemming acht tanden zijn getrokken. Bovendien zijn de tandarts en de assistenten tijdens de behandeling gaan lunchen en hebben haar alleen achtergelaten. Denk je dan echt niet minstens één keer ‘Hé, maar dit is gek zeg.’ Of, als je daar alleen ligt, ‘Shit! Wegwezen!’? Dat natuurlijk nog los van de vraag of ze niet instemde met de behandeling door te gaan liggen, zich te laten verdoven en de vier uur durende behandeling te ondergaan, terwijl ze wist dat er niets aan de hand was met haar gebit (hóe dan?!).
Tandartsen spreken sowieso wel tot de verbeelding trouwens. In het werkboek van het vak aansprakelijkheidsrecht werden regelmatig voorbeelden genoemd en een terugkerend thema was de tandarts die een betonboor kocht. Deed hij dat om een schilderij op te hangen, dan was dat normaal gebruik. Deed hij dat om in een kies te boren (hóe dan?!), dan was dat gebruik waar de producent geen rekening mee hoefde te houden; het ‘redelijkerwijs te verwachten gebruik’. Natuurlijk zie ik dan direct een tandarts voor me die met betonboor compleet losgaat op het gebit van een nietsvermoedende patiënt (‘Uw kunstgebit ligt klaar hoor!’), maar het was ook het moment waarop ik me realiseerde dat ‘het redelijkerwijs te verwachten gebruik’ pareltjes van uitspraken zou moeten opleveren.
Rechtbank Zwolle heeft in 2002 zo’n pareltje gewezen. Een meisje van zestien probeerde tijdens haar menstruatie een tampon in te brengen. Dat lukte niet, maar haar moeder en haar zus hebben haar aangemoedigd (Hoe dan? ‘We hebben een T, we hebben een A….’ Compleet met pompoms en alles?) en haar moeder adviseerde haar de tampon in te smeren met vaseline. (Maar… Maar… Vaseline is toch vochtafstotend?! Hóe dan?!)
Het meisje volgt het advies van haar moeder op en dan lukt het om de tampon in te brengen. Het meisje vergaat vervolgens van de pijn, het lukt haar niet om de tampon weer te verwijderen, in het ziekenhuis lukt dat ook niet, ze wordt onder narcose gebracht en de tampon is verwijderd. Uit haar urethra, I kid you not. De moeder van het meisje besluit naar de rechter te stappen omdat de tampon een ‘onveilig en gebrekkig product’ is, vanwege het ontwerp: een vorm met een spitse punt.
De rechtbank volgt de ouders niet in hun stellingen. “Het hebben ingebracht van een tampon, anders dan in de schede, nog afgezien van de pijn of ander ongemak, laat zich immers aanstonds bemerken door het ontbreken van het met het gebruik van een tampon beoogd effect.” Prachtige zin. Bovendien heeft J&J (producent) reeds meer dan 500.000.000 mini tampons verkocht, zonder ooit een melding te hebben ontvangen dat een tampon in de urethra is ingebracht, dus er is geen sprake van een gebrekkig product (gelet op het redelijkerwijs te verwachten gebruik).
Ik kon na het lezen van deze uitspraak slechts één ding uitbrengen: Maar. Hóe. Dan?!