Het mensenrecht op koffie tijdens het werk

Onlangs verscheen er een column van Teun van de Keuken in de Volkskrant, waarin hij beweerde dat een bakkie goede koffie een mensenrecht is. Natuurlijk was dat een beetje gekscherend bedoeld. Mensenrechten hebben immers doorgaans een wat zwaardere lading dan een discussie over de noodzaak van een goed bakje pleur om de dag een beetje fatsoenlijk te beginnen. Toch?

Nou, nee. Er is een prachtige uitspraak van de Hoger Raad die dateert van 1993 waarin het recht op koffie min of meer werd afgedwongen via een mensenrechtenverdrag. Het is een beetje in de vergetelheid geraakt omdat de wetgeving die ermee gemoeid was inmiddels allang weer is vervangen, maar toch leek het mij leuk de zaak weer eens op te halen. Gewoon, omdat het kan.

Het probleem was als volgt: begin jaren negentig was het zo dat wanneer werkgevers een maandelijks (of soms jaarlijks) bedrag van hun werknemers inhielden onder het mom ‘koffiegeld’. Dat koffiegeld werd daarbij niet belast. Echter, wanneer iemand koffie zelf moest betalen (bijvoorbeeld omdat diegene vanuit thuis werkte) kon deze koffie niet worden opgevoerd als een kostenpost en werd op dat bedrag dus een volledige inkomensbelasting ingehouden. In een bizarre belastingzaak werd dit door een eiser aan de kaak gesteld, naast wat andere fiscale achterstellingen voor iemand die aan huis werkt. De Hoge Raad oordeelde dat…

Met betrekking tot de uitgaven voor consumpties van niet-ambulante werknemers heeft de wetgever de symmetrie van niet aftrekbaarheid van de kosten met belastbaarheid van de vergoeding gehandhaafd. Nu de fiscus de begunstiging van de groep niet-ambulante werknemers die voor hun uitgaven voor consumpties tijdens de werktijd een vergoeding van hun werkgever ontvangen, heeft bestendigd, brengt het gelijkheidsbeginsel mee dat die begunstiging zich ook dient uit te strekken tot de niet-ambulante werknemers die de uitgaven zelf dragen.’

Met andere woorden: wanneer werknemers die koffiegeld afstaan belastingvrij mogen koffiedrinken, dan mogen werkenden die dat niet doen dat ook. Prachtig detail aan deze uitspraak is dat de belastingwetten in kwestie werden getoetst aan het discriminatieverbod van artikel 26 IVBPR.

Hebben we nog wat aan deze uitspraak? Nauwelijks: de belastingwetten zijn inmiddels veranderd, en de Hoge Raad heeft haar koers van welhaast radicale gelijkstelling aanzienlijk afgezwakt. Maar toch wilde ik graag aan Teun van de Keuken laten weten dat een mensenrecht op koffie in wezen nog niet eens zo’n heel onrealistisch idee blijkt te zijn, en steun ik zijn opvatting hieromtrent met heel mijn koffiezwarte ziel. Proost!