Godzijdank, een goed voornemen

Zo. Vertel eens, heb je mijn advies van vorig jaar opgevolgd en voor dit jaar geen goede voornemens gemaakt? Top! Dan vertel ik je dit jaar waarom ik mijn eigen advies in de wind sloeg en dankbaar gebruik maakte van een veel te cliché goed voornemen dat zo ongeveer iederéén heeft.

Toen ik mijn eerste column van 2018 schreef, was ik helemaal in de “en dit jaar ga ik me toch een partij knallen jongens!”-modus. “Daarom denk ik veel liever in doelen. Als je een doel hebt, impliceert dat al dat je ervoor moet werken en dat het allemaal niet vanzelf zal gaan.” Hier sta ik nog steeds volledig achter hoor, echt waar. Want de doelen die ik mezelf een jaar geleden stelde, heb ik allemaal gehaald. Op een paar na. Of nou, eigenlijk heb ik geen van die doelen behaald, maar dat geeft niet. Leren omgaan met je eigen falen is ook een mooi doel, al had je je dat doel nou niet direct gesteld.

Dus ook dit jaar roep ik tegen iedereen die vraagt of ik nog goeie voornemens heb: “Nee, ik doe niet aan voornemens, ik doe aan doelen!” Dat die doelen heftiger gerecycled zijn dan wat dan ook ter wereld, hoeft verder niemand te weten. Ik kan ook met een heel sereen gezicht tegen de nieuwste sportschool-aanwas zeggen dat voornemens (ik wil dit jaar afvallen) beter werken als je ze omzet naar concrete doelen (ik ga twee keer per week sporten). De vraag blijft natuurlijk hoeveel ze daarvan oppikken. Tachtig procent van de nieuwe gezichten is over twee maanden uiteindelijk weer verdwenen.

Toch is het goed om minstens één goed voornemen achter de hand te hebben. Zelfs al meen je het niet. Zelfs al is het alleen maar voor de show. Zelfs al is het alleen maar om mensen de mond te kunnen snoeren als de grond je te heet wordt onder de voeten. Ik spreek uit ervaring.

Na alle kerstborrels en een jaarwisseling, is het tijd voor nieuwjaarsrecepties. Tijdens één zo’n nieuwjaarsreceptie had de gastvrouw echt uitgepakt. Hapjes, drankjes, alle soorten en maten, een horecagelegenheid was er niets bij. En er stonden ook meerdere taarten uitgestald, van het soort “water in de mond, snel, slabbetje”. Ik kon niet wachten om dáár m’n tanden in te zetten. De vrouw die naast me zat, had dat al gretig gedaan en kreeg tijdens het kauwen bijna haar lippen niet meer op elkaar. “Jij ook een stukje?” vroeg de gastvrouw aan mij, maar nog voordat ik antwoord kon geven, had mijn buurvrouw haar mond leeg.

“Wat een heerlijke taart!” hoorde ik haar verrukt uitroepen. “Waar komt ‘ie vandaan?!”
“Oh, gewoon, van de beste bakker uit Hoorn.”
Wacht even, een taart uit Hóórn?! Godzijdank is het begin januari:
“Nee, dank je wel,” zeg ik, “ik ben op dieet.”