“Ga sporten,” zeiden ze, “is kalmerend,” zeiden ze.

In beginsel ben ik niet agressief. Ik kan best heel boos worden, je flink uitfoeteren, maar iemand een knal verkopen – of erger – daar zul je mij niet snel op betrappen. Ben je een spin of een of ander eng, vliegend insect, dan liggen de zaken anders, maar hey, uitzonderingen moeten er zijn. Ik blijf uiteindelijk een jurist.

In de auto ben ik ook altijd redelijk geduldig. Als het licht op groen springt en de bestuurder van de auto voor me eerst uit een coma moet ontwaken voordat hij eens optrekt, soit. Toeteren zal ik niet snel doen; over het algemeen blijft het bij de verzuchting: “Groener wordt ‘ie niet, blinde vink. Lever je rijbewijs in als je niets ziet.”

Op de fiets heb ik wat minder geduld met m’n medeweggebruikers. Ik fiets gemiddeld sneller dan de eh, ja, gemiddelde fietser, maar gelukkig is er over het algemeen genoeg ruimte om in te halen. Geen probleem. Maar soms is er niet genoeg ruimte om zo’n fietser in te halen. Ok, of die fietser rijdt asociaal breed en gééft geen ruimte om in te halen. In dat laatste geval borrelt er wel wat irritatie omhoog en kan ik het meestal niet laten om iets te zeggen als: “Jemig, fiets ’ns door joh! Ik val om!” Waar overigens geen woord van gelogen is, want allemachtig! Sommige fietsers!

Je zou dus wel kunnen stellen dat ik geen last heb van agressie in het verkeer. Tenminste, als ik een vervoermiddel gebruik. Afgelopen zaterdag besloot ik namelijk weer eens een rondje te gaan hardlopen en ik nam een andere route dan normaal. Van stad noord naar stad zuid. Waar ik van te voren alleen niet bij stil had gestaan, is dat die route dwars door het centrum loopt. En dát was een enorme openbaring. Rennen op de stoep leverde boze voetgangers op, die met z’n tweeën of meer naast elkaar liepen en echt niet van plan waren een stapje opzij te doen om mij erlangs te laten. Het fietspad opspringen was ook bepaald geen succes: boze fietsers die me toesnauwden dat ik op de stoep moest gaan lopen. Oh, en mensen die hun kinderwagen (expres? Oeh, volgens mij echt wel!) dwars over de stoep parkeerden op het moment dat ik eraan kwam. Ik ergerde me kapot! Maar echt!

Het liefst had ik m’n ellebogen ingezet om mensen aan de kant te duwen. Ik wilde fietsers op de grond smijten, iedereen neerhoeken, kinderwagens omver gooien en wandelstokken wegschoppen. Het is dat ik in reflecterende ruiten zag dat ik gewoon rood was aangelopen van de inspanning en niet groen was geworden, want ik voelde me net de hulk. Wat. Een. Drama! Het verwonden van anderen terwijl je hardloopt zou een recht moeten zijn! Er zou niets strafbaars aan moeten zijn op het moment dat jij harder loopt dan de gemiddelde wandelsnelheid. Culpa in causa: zíj gaan toch zeker niet uit de weg voor me?! Ik vond mezelf nog best redelijk ook, want gemiddelde wandelsnelheid, nou, daar komt de gemiddelde zaterdagmiddagcentrumganger beslist niet aan hoor. Die lui zijn slóóm! “Ga sporten,” zeiden ze, “is kalmerend,” zeiden ze. Ammehoela!

Eenmaal door het centrum weer in rustiger vaarwater, zakte de irritatie met iedere stap die ik zette. Eenmaal thuis realiseerde ik me wat er van me is geworden: een hardloper met road rage. Je verzint het niet.