Het recht kent maar weinig absolute waarheden. Op bijna elke rechtsvraag kunnen wel meerdere, soms diametraal aan elkaar tegengestelde antwoorden worden gegeven, afhankelijk van de gekozen invalshoek. Dat maakt het voeren van debat een van de belangrijkste bezigheden van de jurist. Voor je zelf een mening vormt, is het belangrijk om alvast met de verschillende mogelijke antwoorden op een rechtsvraag bekend te zijn. Rechtsgeleerde literatuur vormt daartoe een nuttig hulpmiddel. Of niet?
Door Michiel Hennevelt
De laatste tijd is er in het fiscale wereldje wat discussie ontstaan over de “dubbele petten” in het fiscaalwetenschappelijk onderzoek. Oxfam schrijft over partners van belastingadvieskantoren die vaak ook hoogleraar zijn en dus publiceren en de overheid adviseren. De stellingname van Oxfam dat dit vooral het Nederlandse vestigingsklimaat, maar niet de rechtvaardigheid ten goede komt wordt vanuit de fiscale literatuur over het algemeen hevig bestreden. Zo wordt er gewezen op de toegevoegde waarde van dubbele petten voor het onderwijs (zeer mee eens!) en op het feit dat de integere wetenschapper prima in staat is om ondanks zijn andere functies een objectief oordeel te geven.
Mijns inziens mag Oxfam op punten best wat serieuzer genomen worden. Ik vraag me af of objectieve oordelen in het recht überhaupt bestaan (of niet tenminste heel zeldzaam zijn). Daarnaast valt het zeker op dat de verplichte literatuur die ik als student voorgeschoteld krijg vaker van een hoogleraar-belastingadviseur afkomstig is dan van een hoogleraar-ambtenaar. Om te testen of dit gevoel klopt, heb ik een kleine steekproef gedaan.
Mijn mini-onderzoekje richt zich op het Weekblad Fiscaal Recht, hét zelfverklaarde klassieke referentiepunt voor de fiscalist. Ik heb voor jaargang 2016 geturfd wat de werkzaamheden van de auteurs van alle artikelen van dat jaar zijn, waarbij ik bij meerdere werkzaamheden steeds de eerstgenoemde heb genomen. De conclusie: 48% (116) van de auteurs is afkomstig uit de advieswereld, 6% (14) werkt bij de Belastingdienst. Nog 36% is werkzaam, vaak als hoogleraar, bij een universiteit en de rest komt bijvoorbeeld uit de rechterlijke macht of de journalistiek.
Wil ik hiermee zeggen dat het WFR een bolwerk van het belastingontwijkende bedrijfsleven is? Absoluut niet. Mijn onderzoekje zegt strikt genomen niets over de inhoud van de gepubliceerde artikelen. Wel moet worden toegegeven dat de fiscale handhaver sterk ondervertegenwoordigd is ten opzichte van de belastingadviseur. Gezien het feit dat op het grootste deel van de artikelen dat in het Weekblad wordt gepubliceerd geen (openbare) kritische reacties worden geschreven, ontstaat er dan op een gebied dat hoofdzakelijk gevormd zou moeten worden door debat toch een wat armoedig beeld.
Ik weet niet of het gebrek aan kritische reacties een gevolg is van ondervertegenwoordiging van “de inspecteur” en ik wil ook geen schuldige aanwijzen voor deze ondervertegenwoordiging. Stimuleert de Belastingdienst haar werknemers niet genoeg om zich wetenschappelijk te ontwikkelen? Moet de redactie actiever op zoek naar fiscale ambtenaren met een scherp geslepen pen? Misschien beide? Voor een antwoord op die vragen ben ik te zeer een buitenstaander.
Ik weet wel dat het fiscale debat op papier soms best feller mag worden gevoerd. Daarbij mogen de deelnemers ook best open zijn over het feit dat ze een bepaalde kant vertegenwoordigen, mits de andere kant maar net zo goed vertegenwoordigd wordt! De kwantiteit aan zelfstandige fiscale artikelen en boeken is enorm, te veel om te lezen en zeker te veel om met alles wat geschreven wordt iets nuttigs te doen voor de maatschappij. Ik zou er zeker voor pleiten om wat van deze kwantiteit in te leveren in ruil voor een feller debat. De fiscale literatuur (door wetenschappers, voor wetenschappers) zou daarmee misschien zelfs een betekenisvolle maatschappelijke impact kunnen hebben.