Een bestuursrechtelijk beginnetje

Bestuursrecht en leuk. Twee woorden waarvan ik nooit had bedacht dat ik die samen in een zin zou gebruiken. Dat begon al in de propedeuse en ik was dan ook stomverbaasd toen ik het tentamen van het vak Inleiding bestuursrecht gehaald bleek te hebben bij de eerste poging. Met een zeven. Recept voor succes zou je denken, maar toch stelde ik het tentamen voor het vak Bestuursrecht in de post-propedeuse steeds uit. De OU organiseerde bijeenkomsten voor dit vak, ieder studiejaar vier, en ik heb die cyclus als ik me niet vergis drie keer bijgewoond.

Maar het mocht niet baten, ik zag ‘het’ gewoon niet. Waar bij privaatrecht bij het lezen van een casus direct allerlei leerstukken met bijbehorende artikelen en jurisprudentie in mijn hoofd plopten, en het uitgangspunt bij strafrecht niet meer dan logisch was (begin altijd bij het voltooide delict en werk daarvandaan terug), leek bestuursrecht mij altijd een grote, onoverzichtelijke brij. Tijdens de laatste cyclus bijeenkomsten die ik bijwoonde, besloot ik dat het genoeg was en ik vroeg de docent of hij niet kon aangeven waar in vredesnaam het ‘beginnetje’ zat bij bestuursrecht. Een beginnetje dat net zo duidelijk was als in het strafrecht.

De docent was met me eens dat het beginnetje in het bestuursrecht minder duidelijk te vinden was dan in het strafrecht en volgens hem komt dat door de manier waarop bestuursrecht bij de OU wordt gedoceerd. De Awb is het uitgangspunt, terwijl dat in de praktijk juist een vangnetwet is. Er volgde een hele verhandeling over de Awb en de bijzondere wetten en de manier van doceren en de volgorde en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het zou me niets verbazen als er hier en daar nog een Van Vlodrop aan de haren werd bijgetrokken, en een half uur proberen het verhaal te volgen later was ik nog geen steek wijzer. En begrijp me niet verkeerd hoor, de docent is een toffe, ik mag ‘m graag en ik geloof echt dat hij het beste voor heeft met de studenten en hard zijn best doet om ze enthousiast te maken voor zijn vak en ze door het tentamen heen te slepen, maar na al die uren luisteren terwijl hij uitweidde over het bestuursrecht begreep ik er minder van dan voordat het hele circus in de post-propeudeuse begon.

Uiteindelijk viel er toch een stuiver en kwam ik met het dwangmatig uitwerken van ieder begrip dat ik in een casus tegenkwam (schriftelijk, beslissing, bestuursorgaan, publiekrechtelijk, rechtshandeling, belanghebbende, ‘the works’) een heel eind: ik haalde het tentamen met een zeven. Rechtsbescherming tegen de overheid had veel overlap met bestuursrecht en dat vak haalde ik op dezelfde manier een paar maanden later. Toen een paar jaar later eenmaal het integratiepracticum binnen was, wist ik een ding heel zeker: voor mij nooit meer bestuursrecht. Bleh!

Maar toen kwamen de verhalen van medestudenten over een enthousiaste docent met leuke bijeenkomsten en wist iedereen eigenlijk wel hoe leuk bestuursrecht was! Echt top mensen! Ik kon het me nauwelijks voorstellen en was iedere keer als dat vak ter sprake kwam gewoon alleen maar heel blij dat ik het achter de rug had. Ik bleef alleen wel nieuwsgierig naar die docent.

Dus toen de studentenvereniging in Amsterdam een bijeenkomst organiseerde met deze docent als gastspreker (en het onderwerp ‘bestuursrecht is niet saai’), gaf ik me toch maar op. Al was het maar om mijn kennis over het bestuursrecht weer een beetje op te frissen; dat was ook nooit weg. De beste man begon te praten, na vijf minuten had ik al een paar keer gegrinnikt en na een kwartier zelfs hardop gelachen. Hij had actuele voorbeelden die ontzettend tot de verbeelding spraken en met meer dan een vleugje humor wist hij me van begin tot eind te boeien. De sheets die hij gebruikt had werden dezelfde middag nog rondgestuurd aan de studenten die aanwezig waren geweest en ik betrapte mezelf er een dag later op dat ik de uitspraken die hij had behandeld opzocht en nalas.

Tsja. Bleek bestuursrecht inderdaad toch best nog wel leuk te zijn.