De achterlijkheid van het ras

Soms kom je een oud juridisch boek tegen. Meestal op een plek waar meerdere tweedehands boeken staan, tussen boeken met illustere titels als ‘Oma weet raad’, ‘5x streekromans’ en ‘Tuinieren voor beginners’. Neem van mij aan: wanneer dat juridische oude boek van vóór de Tweede Wereldoorlog is, moet je het zonder aarzelen aanschaffen. Het levert je altijd iets op, het boek ruikt heerlijk naar stof en staat prachtig in je boekenkast.

Zo neusde ik onlangs in een boekenbak bij de kassa van het Oorlogsmuseum te Overloon, en trof ik daar tot mijn extatische genot het boek ‘Antirevolutionaire Staatskunde’ 9e jaargang, daterend uit 1935. Mijn hart ging tekeer toen ik het stof van de kaft afblies en zeker ook toen ik door de inhoud bladerde. De jaarlijkse uitgaven stonden onder redactie van onder meer Prof. Mr. Anne Anema en Dr. Hendrikus Colijn. De eerste een epische volkenrechtdeskundige en fractievoorzitter van de Eerste Kamer, de laatste een markante premier van Nederland (met tussenpozen) tussen 1925 en 1939. Deze extatische vreugde werd nog eens versterkt door het feit dat dit boek voor een hele euro werd verkocht. Het boek staat dus nu fier in mijn boekenkast. Niet omdat ik per se veel sympathie heb voor de Antirevolutionaire Partij (later opgegaan in het CDA), maar omdat de artikelen erin een leerzaam beeld geven van de juridische standpunten van een van de zuilen in onze vroegere samenleving.

Overigens, best een beetje kansloos dat ik er later achter kwam dat al deze uitgaven netjes gedigitaliseerd zijn. Voordeel is dan weer wel dat ik er hier naar kan verwijzen en je zelf de teksten kunt lezen.

Het rassenvraagstuk

Mijn aandacht werd meteen getrokken door een bijdrage van Hendrik Bergema: een Theoloog en Missionair predikant die zijn indrukwekkende carrière begon in het interbellum. De bijdrage behelst de titel ‘Enkele opmerkingen over het rassen-vraagstuk in Nederlands-Indië.’ Natuurlijk is onze wereld nu anders dan destijds. Toch vond ik enkele passages wel heel bijzonder om te lezen, zeker in de wetenschap dat deze uitgave dateerde op het moment dat de buitenlandpolitiek van een aantal landen verhardde en mensen aan de macht kwamen die zich later zouden ontpoppen tot meedogenloze dictators.

Hij stelde: ‘…de binnenlandse rassenpolitiek van het Derde Rijk en niet het minst de dreigende oorlog tussen Italië en Abessynië, die door Mussolini in juli van dit jaar werd geproclameerd als een stijd tegen ‘negers, wilden en achterlijke rassen’ en als een ‘verdediging van het blanke ras tegen het gele gevaar’ (…) hebben het rassenvraagstuk weer met kracht naar den voorgrond gedrongen.

Het gele gevaar

Met dit ‘gele gevaar’ doelde Mussolini destijds op de enorme emigratie van Chinezen en Japanners naar het veel dunner bevolkte Amerika, Canada, Australe en Nieuw-Zeeland. Dit leverde de nodige problemen op, zo observeerde Bergema, want ‘…de lage levensstandaard en lange werktijden van deze Oosterlingen maakten elke concurrentie met de blanken op den duur zo onmogelijk, dat de meeste landen rondom den Pacific naar middelen begonnen om te zien om zich economisch en cultureel te blijven handhaven.

Deze middelen bestonden voornamelijk uit het sluiten van de grenzen. Bergema verwees naar de Verenigde Staten, die in 1882 de immigratie van Chinezen naar de V.S. verbood, en sloot een overeenkomst met Japan om de immigratie aanzienlijk te beperken. Hij verwees zelfs naar een wet in California uit 1913 die Japanners verbood land te kopen of te huren. Een soort ‘America first’ beleid uit het begin van de twintigste eeuw dus. Onder historici wordt deze politiek overigens vaak gezien als een van de aanleidingen voor de Tweede Wereldoorlog. Ook Bergerma stelde in die zin dat ‘toen echter Amerika en Australië hun grenzen voor Japansche emigranten hadden gesloten, was Japan wel gedwongen in Azië zelf een uitweg te zoeken voor zijn overbevolking.’

De achterlijkheid?

Afijn, gelukkig was Bergema een genuanceerd wetenschapper, en concludeerde hij onder meer: ‘Het rassenvraagstuk is in wezen geen vraagstuk der rassen als zoodanig, maar wordt beheerst door politiek-economische en andere factoren, die tot een conflict kunnen leiden in een gebied, waar twee zeer sterk van elkander verschillende culturen met elkander in botsing zijn geraakt, temeer nu in de vroegere overheersperiode van het blanke ras een grondige verandering is gekomen.’

Daarnaast stelde hij: ‘Hoewel in verschillende opzichten een relatieve achterlijkheid van sommige rassen in Nederlands Indië kan worden geconstateerd, is van een wezenlijk verschil in geestelijk opzicht met het Westen geen sprake en is mogelijkheid tot aanpassing en ontwikkeling overtuigend gebleken.‘

Relativering

Nu klinkt dit in 2018 niet heel sympathiek, maar we moeten deze woorden in haar historische context plaatsen. Wat hij eigenlijk stelt is dat er geen reden is om aan te nemen dat niet-blanke bevolkingsgroepen niet succesvol kunnen zijn. Uiteraard zit er een vleugje ‘rechtvaardiging van het werk van een zendeling’ in de zin van Bergema. Hoe je het ook beziet: Bergema lijkt hier op een subtiele wijze op te staan tegen de steeds breder gedragen sympathie voor nationalistische denkwijzen die op dat moment steeds meer naar de voorgrond kwamen in westerse landen.

In mijn ogen verdient dat respect.