Het komt niet vaak voor, maar soms ontdek je tijdens je rechtenstudie een literair pareltje tussen alle gortdroge literatuur en jurisprudentie die je normaliter voorgeschreven krijgt. Tijdens het vak erf- en schenkbelasting, waarbij we per week de nieuwste uitspraken van de Hoge Raad moesten bijhouden, ontdekte ik in een van de uitspraken weer zo’n meesterwerk!
Door Michiel Hennevelt
Het gaat om het beroepschrift in cassatie bij het arrest van de Hoge Raad van 11 december 2015. Eerst heel kort de casus: meneer X krijgt van zijn overleden moeder bij testament een bedrag ter grootte van 10% van het saldo van de nalatenschap gelegateerd. In die nalatenschap zit ook de woning van erflaatster. Bij het bepalen van het belastbare bedrag ten aanzien van woningen geldt in de erfbelasting de WOZ-waarde, bij meneer X kan dus 10% van die waarde belast worden. Meneer X is het hier niet mee eens, hij vindt dat hij belast moet worden voor het (lagere) bedrag dat hij daadwerkelijk van de notaris heeft ontvangen. Het Hof stelt de inspecteur in het gelijk, de Hoge Raad zal dit bekrachtigen, maar niet voordat meneer X in zijn beroepschrift in cassatie nog één keer van leer mag trekken.
Voor wie geïnteresseerd is in het hele beroepschrift, zeker aan te raden als dat nog niet duidelijk was, dit is te vinden in BNB. In deze column bespreek ik een aantal opvallende passages, want de rechter moet ook deze man, die de raadsheren laat “branden in het eeuwige vuur” als ze hem in het ongelijk stellen, een eerlijke kans geven. Het is echter de vraag of dit nog zin zal hebben bij de beste man, die al lang geen vertrouwen in de rechte meer heeft: “hoe langer de rechtspraak in Nederland enkel blijft functioneren om een zegel van goedkeuring op alle handelen van de overheid te geven en het recht verkracht, hoe duidelijker het is dat de Staat der Nederlanden de ergste criminele organisatie van het land is!”.
Uit het arrest kan opgemaakt worden dat het geschil om een bedrag van ongeveer €1.600,- gaat, dit is natuurlijk geen klein bedrag, maar om te stellen dat deze gang van zaken ertoe zal leiden dat “de burgers niets te verliezen hebben en alle machthebbers gaan uitroeien”, gaat wel erg ver. Dat het conflict tussen meneer X en de overheid bij de man heel hoog zit is dan ook duidelijk: “zolang u – net als bij uw vorige laffe weigering – ongemotiveerd weigert deze zaak te behandelen, is God uw vijand. Dan kunt u Zijn wraak spoedig tegemoet zien!”
Het beroepschrift zit vol met verwijzingen naar God, recht en rechtvaardigheid. Dit geeft toch stof tot nadenken. Waar de inspecteur verwijst naar artikel 21 van de Successiewet 1956 en de interpretatie daarvan door een boven de partijen staande raadsheer, verwijst meneer X naar Mattheus 13:24-50 en zijn eigen, ongetwijfeld oprechte, gevoel van rechtvaardigheid.
Heeft het recht, met zijn procedures, rituelen en dogma’s niet ook gewoon heel veel weg van een religie? De wet heeft enkel als tekst geen kracht, het is ons geloof en vertrouwen in elkaar en de overheid dat aan de wet haar kracht geeft. Zodra burgers deze wet als “de criminele praktijk door de zwarte bende van het land” gaan zien, is dit geloof net zo kwetsbaar als ieder ander geloof.