Corrigeren of schrijven?

Soms vragen mensen me of ik het niet veel leuker vind om zelf te schrijven dan om scripties te corrigeren en ik vind dat altijd een lastige vraag. Want ja, natuurlijk ben ik gek op schrijven en natuurlijk vind ik het heerlijk om teksten op papier te zien ontstaan. Maar het corrigeren (en begeleiden!) van scripties zou ik ook niet meer willen missen in mijn dagelijkse werkzaamheden.

De onderwerpen waar ik over schrijf zijn namelijk toch, hoe je het ook wendt of keert, minder divers dan onderwerpen waar ik scripties over lees. Soms liggen die onderwerpen wel heel dicht bij elkaar, waardoor ik inspiratie opdoe voor mijn eigen teksten en soms liggen die onderwerpen mijlenver uit elkaar en is het dus ontzettend leuk en interessant om meer over die onderwerpen te weten te komen.

Want zeg nou zelf, ’s morgens lezen over thuiswerken en de nieuwe regelingen daarvoor en ’s middags een tekst corrigeren waarin de Nederlandse wet vergeleken wordt met de Belgische regelingen, terwijl je een dag later een rechtsfilosofische tekst leest over het wokisme en taalfouten uit een scriptie over misleidende reclame haalt. Het werk is misschien hetzelfde, maar zo voelt het absoluut niet. Ik zou dus ook liegen als ik zou beweren dat ik het liefst strafrechtelijke scripties corrigeer of begeleid, ook al is dat ‘mijn’ rechtsgebied.

Bovendien vind ik deze afwisseling ontzettend leuk omdat op deze manier mijn kennis over de niet-strafrechtelijke leerstukken ook redelijk up to date blijft, zonder dat ik er veel moeite voor hoef te doen. Ieder keer als ik me bij een bewering of een stelling in een scriptie afvraag: ‘Hm, ja? Klopt dat wel?’ of ‘Is dat niet heel kort door de bocht?’ dan duik ik in Navigator en ben ik in no time weer op de hoogte van wat er speelt in de wereld van zaaddonoren, openstaande kelderluiken, ontslagen op staande voet of vertraagde vliegtuigen.

En heel af en toe word ik er ook knap nostalgisch van, als ik iets lees wat me doet denken aan de allereerste juridische tekst die ik zelf schreef. Het ging over meneer Patoe, die naam vergeet ik nooit meer, en beledigen. Ik weet nog hoe ontzettend trots ik was op die eerste tekst, terwijl ik me tegelijkertijd afvroeg hoe lang het zou duren voor ik die tekst zou afdoen als ‘och, wat schattig, wat een aandoenlijke tekst… En ik was daar destijds zo trots op’.
Of ik moet denken aan het allereerste essay dat ik moest schrijven, met als thema ‘sport en recht’. Daarbinnen mocht alles, maar ik dacht direct aan voetbal, dus ik vond het een stom thema. ‘Ik heb niks met sport!’ Tot ik me realiseerde dat ik zelf sportinstructeur was en in no time het essay had geschreven.

Een leuke extra bonus is dat ik zowel bij corrigeren als bij schrijven m’n innerlijke taalnerd helemaal de vrije hand kan geven. Bij het schrijven om mijn ideeën zo aantrekkelijk mogelijk op papier te zette, bij het corrigeren om met een stofkam door alle d’tjes en t’tjes te pluizen zodat er voor taalfouten in ieder geval geen punten worden afgetrokken van het totaal.
Ok, en misschien ook een beetje om die innerlijke taalnerd tevreden te houden, zodat mijn omgeving niet knettergek van me wordt.