Een paar weken geleden zat ik in de trein. De conducteur stapte door de deur en vroeg om m’n vervoersbewijs. Hij hield vervolgens mijn ov-chipkaart bij het chipkaartapparaat en net op dat moment begon de trein te schudden. Volgens de conducteur zaten we op het meest ‘shaky’ traject en hij begon uitgebreid te vertellen over z’n eerste dagen als conducteur. Zo vertelde hij dat hij op dit stuk van het traject constant kotsmisselijk werd.
Ondertussen hield hij nog steeds mijn kaart bij het scanapparaat en dat apparaat had mijn kaart nog steeds niet goedgekeurd. Daar werd ik een beetje nerveus van. Toen het apparaat uiteindelijk aangaf dat ik was ingecheckt, haalde ik opgelucht adem. “Jeetje, wat duurde dat lang!” riep ik uit. Hij keek verbaasd. “Werd je er zenuwachtig van? Waarom dan? Je hebt toch gewoon ingecheckt? Ach, ik snap het wel hoor, sommige mensen rennen ook gewoon voor me weg. Zo lelijk ben ik toch niet?” Grinnikend liep hij weer verder.
Maar hij zette me wel aan het denken, want inderdaad: waarom werd ik nerveus toen het lang duurde? Ik had ingecheckt, daar was ik meer dan 100% zeker van. Net zoals ik er een jaar of tien geleden meer dan 1000% zeker van was dat ik niemand had aangereden, toen de politie me belde met het verzoek op het bureau langs te komen. Ik kreeg toen te horen dat ik ervan werd verdacht te zijn doorgereden na een aanrijding. Ik was compleet in shock. Kun je iemand aanrijden zonder het door te hebben? Was ik gek geworden? Ik rende naar buiten en liep wel twintig rondjes om mijn auto. Geen schade. Nergens. Nog geen krasje! Kon je tegen een andere auto botsen zonder schade te hebben, terwijl de politie de schade aan die andere auto omschreef als ‘aanzienlijk’? Bloednerveus belde ik een kennis op, die automonteur was, en ik vroeg of hij een blik wilde werpen op mijn bolide. Ook hij kon nergens schade vinden, nog niet de minste aanwijzing dat ik een dag eerder tegen een andere auto zou zijn aangereden.
Toch stelde me dat niet bijzonder gerust op het moment dat ik als verdachte in een verhoorkamer zat. Ik kreeg het gevoel dat ik daar zat voor een dubbele moord. Minstens. En hoe meer die man die de vragen op me afvuurde zei, hoe meer ik aan mezelf begon te twijfelen. Ik kwam nooit vanaf de weg waarvan hij zei dat ik gekomen was. Ik nam altijd een andere route. Toch?! En het tijdstip? Op dat tijdstip zat ik al lang op mijn werk! Ik had mensen die dat konden bevestigen. De eigenaar van die andere auto zou op het parkeerterrein met me hebben gepraat, ik antwoordde dat de eerste persoon die ik die ochtend had gesproken de schoonmaker was, in de receptie van het verpleeghuis waar ik werkte. Hij omschreef de eigenaar van die andere auto. Ik zei dat ik op het parkeerterrein alleen collega’s had gezien en geen onbekenden. Hij schreeuwde het uit, want ik sprak mezelf tegen! Net had ik immers nog gezegd dat ik niemand had gezien vóór de schoonmaker! Ik zei dat ik helemaal niet gezegd had dat ik niemand had gezien voor de schoonmaker, maar dat ik had gezegd dat ik niemand had gespróken voor de schoonmaker. Hij besloot een andere techniek toe te passen.
Hij ging zitten, boog zich naar me toe en zei op vaderlijke toon: “Vertel nou eens eerlijk wat er is gebeurd, meisje…” Ik werd boos. Bedoelde hij nu dat ik al die tijd had zitten liegen?! “Ga dan naar m’n auto kijken,” stelde ik voor, “daar zit namelijk helemaal geen schade op.” Hij kon zich dat niet voorstellen, maar stemde toe en we liepen naar m’n auto. Inderdaad, ook hij kon geen schade ontdekken. “Maar we zijn natuurlijk wel al meer dan 24 uur verder. Je hebt alle tijd gehad om er een nieuwe bumper op te zetten.”
“Ja!” riep ik, inmiddels best geïrriteerd. “Ja! En dan zet ik er net zo’n verrotte bumper op als ik had, met net zulke verroeste spijkers. En daarna heb ik er een emmer modder over uitgesmeerd, keurig in hetzelfde patroon als de rest van de viezigheid op m’n auto. Natuurlijk!”
We liepen weer naar binnen en hij herhaalde een paar keer dat hij het wel een heel vreemd verhaal vond. Nou, dat was ik méér dan met hem eens. Mijn auto, mijn kenteken en ook had de eigenaar van die andere auto mij treffend beschreven als ‘een blonde vrouw met blauwe ogen’… Hij gaf aan dat er onvoldoende bewijs was dat ik het had gedaan. Mijn zelfvertrouwen kwam een beetje terug: “Nee, nogal wiedes als ik het ook niet gedaan heb. En misschien is mevrouw X heus wel aangereden door een witte auto, ging ze daar achteraan en zag ze net mij op het parkeerterrein uit mijn auto stappen. Nou, dan heb je mijn auto, mijn kenteken en ik ben ook echt de enige vrouw in Leiden met blond haar en blauwe ogen.” Ik mocht naar huis en ik heb er nooit meer iets van gehoord.
Ik snap dus best dat mensen zenuwachtig worden, als het langer duurt dan normaal voordat hun OV-check-in wordt goedgekeurd. Net zoals ik volledig begrijp hoe mensen een strafrechtelijk feit kunnen bekennen terwijl ze het helemaal niet hebben begaan. Ik geloof best dat iemand die minder sterk in z’n schoenen had gestaan, zou hebben kunnen toegegeven die auto geramd te hebben, terwijl dat helemaal niet waar was.
Regelmatig hoor ik in mijn omgeving mensen zeggen dat ze niet begrijpen waarom een verklaring van een verdachte, waarin hij bekent, onvoldoende is om te bewijzen dat hij de dader is. Ik vind dat een van de beste regels uit ons strafrecht. Want ik denk dat een opsporingsambtenaar tijdens een ‘goed’ verhoor zo goed als iedereen een moord kan laten bekennen. Ook mij.