Aergh ende frustraetie

Eens in de zoveel tijd naar het strand rijden om in het luchtledige te gillen kan helpen bij frustraties over het recht, over wat al dan niet rechtvaardig is. Een half jaar geleden was dat inderdaad nog mijn go to-methode, maar inmiddels heb ik een veel minder omslachtige manier ontdekt: werken als sportinstructeur. Voor een groep mensen op harde muziek een onzichtbare tegenstander compleet knock-out slaan terwijl je de longen uit je lijf schreeuwt. Serieus, je wordt er compleet zen van.

Want die frustraties over het recht heb ik natuurlijk nog steeds. Omdat nu eenmaal ‘dura lex sed lex’. Het is niet anders en ik kan me de frustratie van de raadsheren van het gerechtshof in Arnhem ergens in 2004 dus wel voorstellen.

M.K. kwam daar terecht vanwege ‘diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken’. Positive fotoconfrontatie, bekennende verklaring van de verdachte, daderkennis, ontbrekend alibi… En volgens aangeefster een bijzonder loopje: “Verder viel mij op dat de overvaller een bijzonder loopje had. Hij liep vlot naar zijn auto, rende niet en had daarbij een ‘hupje’ in zijn loop.” Dat bijzondere loopje zelf waarnemen was natuurlijk de kers op de taart.

Ter terechtzitting van het hof op 5 november 2004 neemt het hof het volgende waar:
‘(…)
Bij het verlaten van de zittingszaal vertoont verdachte een bijzondere vorm van lopen. (…)’

Je kunt de “I rest my case” bijna hóren.

Maar ja, dura lex sed lex. ‘Bij het verlaten van de zittingszaal…’ betekent dat de zitting was beëindigd en die eigen waarneming van de rechter, waar art. 340 Sv zo vol van is, dient toch echt te hebben plaatsgevonden tijdens de zitting. Die eigen waarneming moet immers ter zitting door alle partijen ter discussie kunnen worden gesteld. Dat had het hof zelf ook heus wel in de smiezen, want uit de aanvullende bewijsoverweging viel af te leiden dat het hof van mening was dat de passage ‘op de terechtzitting’ in art. 340 moet worden gelezen als ‘in de zittingszaal, bij gelegenheid van de terechtzitting’.

Gelet op het dossier achtte het hof het van belang om zelf ter terechtzitting de loop van verdachte waar te nemen. Deze loop heeft het hof geobserveerd op het moment dat verdachte de zittingszaal na het sluiten van het onderzoek verliet.
Naar het oordeel van het hof verzet geen rechtsregel zich er tegen dat het hof een eigen waarneming in de zittingszaal voor het bewijs bezigt, ook al heeft deze waarneming plaatsgevonden vlak nadat het onderzoek ter terechtzitting is gesloten.

Ik zeg het nog maar een keer: dura lex sed lex. Iets kan op papier nog zo rechtvaardig zijn, toch is het gevoel erbij vaak heel anders. De Hoge Raad maakte dan ook korte metten met deze vrije interpretatie van het hof. Ter terechtzitting is ter terechtzitting en niet daarna. Basta.

Het goede nieuws was dat de overige bewijsmiddelen voldoende waren voor een bewezenverklaring, dus alle gedoe over het hupje was niet eens nodig geweest. Maar het idee dat je hele uitspraak op losse schroeven komt te staan omdat je net te laat het bijzondere loopje zag… Zoals ik al zei, ik kan me de frustratie goed voorstellen. En ik kan me ook goed voorstellen dat dit niet het enige geval is geweest waarbij een rechter nog net niet de stoom uit zijn oren voelde komen.
*adem in, adem uit*

Er is altijd zoveel te doen over de nevenactiviteiten van rechters. Ik kan ze uit eigen ervaring een baan als sportinstructeur van harte aanbevelen.


 

Uitspraak: HR 29 augustus 2006, NJ 2007, 134 m.nt. Reijntjes