Studentenverenigingen gestraft door de universiteiten

De introtijden zijn weer voorbij. Ook deze tijd heeft weer het nodige stof doen opwaaien. Een sushirestaurant werd verbouwd in Groningen. Ook in Maastricht waren er onregelmatigheden tijdens de introductie.

Door Mark van den Hove

Voor een studentenvereniging in Maastricht heeft dit geleid tot een sanctie van 8.000 euro voor overschrijding van meerdere gedragsnormen. Wat deze overschrijdingen inhouden, wordt niet nader bekend gemaakt. In Groningen kwam de universiteit tot opschorting van de betalingsverplichting van de gehele bestuursbeurs onder voorwaarde dat er dit jaar geen incidenten meer plaatsvinden.

Jaarlijkse toelage
Veel besturen krijgen een jaarlijkse toelage van de onderwijsinstelling, dit is gebaseerd op artikel 7.51 WHW. Enkel als er sprake is van een niet-ingeschreven student ligt aan deze uitkering een overeenkomst ten grondslag. Op grond van de wet zijn er twee voorwaarden tot toekenning van deze tegemoetkoming, namelijk:

  1. de student is wettelijk collegegeld verschuldigd
  2. de student heeft recht op studiefinanciering (gehad)

Voor wat betreft de grondslag van de uitkering moet deze gezocht worden in de bijzondere omstandigheid dat de student activiteiten onderneemt die van maatschappelijk belang zijn naar het oordeel van het instellingsbestuur.

Grondslag opschorting
Zoals men in Groningen zag, heeft het instellingsbestuur een deel van de uitkering opgeschort op grond van ongeregeldheden in een sushirestaurant. De vraag is wat dan de grondslag is voor deze opschorting. Waar een onderwijsinstelling het recht heeft een regeling toe te kennen, heeft zij ook het recht deze in te trekken. De tijdelijke intrekking van deze vergoeding zou als een punitieve sanctie kunnen worden aangemerkt. De drempel om een punitieve sanctie te mogen opleggen is hoog. Het feit dat het Openbare Ministerie geen vervolging instelt laat in elk geval de mogelijkheid open om een bestraffende sanctie op te leggen (vgl. Una via-beginsel van 5:41 Awb).

Op zichzelf zou het aardig zijn als er tegen een dergelijk besluit geprocedeerd wordt, uit de bestuursrechtelijke jurisprudentie blijkt namelijk dat de rechter zware eisen stelt aan de feitelijke grondslag.