ECLI:NL:RVS:2021:1895 (Ingesteld onderzoek CBR naar rijgeschiktheid terecht)

Raad van State, 25 augustus 2021, Ingesteld onderzoek CBR naar rijgeschiktheid terecht
(ECLI:NL:RVS:2021:1895)

Door Esmee Kuipers

Essentie

Appellant gaat in hoger beroep tegen een beslissing van het CBR. Het CBR heeft aan appellant een onderzoek naar rijgeschiktheid opgelegd en daarnaast zijn rijbewijs gedurende het onderzoek geschorst. Ten tijde van het onderzoek werd appellant staande gehouden door de politie wegens een snelheidsovertreding. Tijdens het bekeuren werd een sterke wietlucht geroken. Verder werden uiterlijke kenmerken bij hem geconstateerd die duidden op het gebruik van drugs zoals opgedroogd speeksel, wijd opengesperde ogen, vergrote pupillen, onrustig gedrag, spreken met een woordenvloed en sloom en te zelfverzekerd gedrag. De politie heeft appellant een ademonderzoek en speekseltest afgenomen. De speekseltest gaf een positief resultaat voor cannabis.

Rechtsregel

Het CBR heeft bij besluit een onderzoek naar de rijgeschiktheid opgelegd, omdat naar appellant het vermoeden van ongeschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen is ontstaan. In afwachting van het onderzoek is het rijbewijs geschorst. Volgens het CBR is aan appellant op grond van art. 23, lid 1, aanhef en onder f, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 terecht een onderzoek naar de geschiktheid opgelegd en is op grond van de artikelen 5, onder a, en 6 zijn rijbewijs terecht geschorst. Uit de feiten en omstandigheden van het geval blijkt volgens het CBR dat appellant onder invloed van drugs verkeerde toen hij een motorrijtuig bestuurde. Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid vereist art. 23, lid 1 onder f van de Regeling dat een proces-verbaal is opgemaakt wegens overtreding van art. 8, eerste of vijfde lid, van de Wvw 1994 én dat de politie in het proces-verbaal aanvullende gegevens heeft opgenomen betreffende het gedrag of de uiterlijke kenmerken, rijgedrag, welke leiden tot het vermoeden van rijden onder invloed van verdovende middelen. Deze bepaling bevat niet het vereiste van een bloedonderzoek. Het overschrijden van een grenswaarde is tevens geen vereiste. Het vermoeden van rijden onder invloed levert het vermoeden van ongeschiktheid op en op basis daarvan legt het CBR  een onderzoek op als bestuursrechtelijke maatregel. Het opgelegde onderzoek dient om te kijken of er sprake is van ongeschiktheid.

Inhoud

Appellant voert aan dat de rechtbank onterecht heeft geoordeeld dat het CBR terecht heeft geconcludeerd dat op grond van de feiten en omstandigheden een onderzoek naar de rijgeschiktheid mocht worden opgelegd. Volgens appellant is bepalend of onder invloed is gereden. Dat is alleen vast te stellen met bloedonderzoek waaruit blijkt of een grenswaarde is overschreden. Zonder het bloedonderzoek kan niet geconcludeerd worden dat hij onder invloed van drugs een motorrijtuig heeft bestuurd. In het geval van appellant heeft de politie tegen hem proces-verbaal opgemaakt wegens overtreding van art. 8, lid 5 Wvw 1994. In dit proces-verbaal zijn gegevens opgenomen over onder meer het gedrag van appellant. In zoverre is voldaan aan de vereisten van art. 23, lid 1, onder f, van de Regeling. In het door twee verbalisanten op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal is vermeld dat de bij appellant afgenomen speekseltest een indicatie voor cannabis aangaf.

In dit proces-verbaal is verder opgenomen dat appellant uiterlijke kenmerken vertoonde zoals opgedroogd speeksel, bloeddoorlopen ogen, vergrote pupillen en onrustig gedrag vertonen. De waarnemingen van de verbalisanten zijn niet dusdanig tegenstrijdig dat het CBR daarvan om een nadere toelichting had moeten vragen. Tevens staat in het bij het proces-verbaal gevoegde mutatierapport dat verbalisanten na de staandehouding een sterke wietlucht roken, dat appellant aangaf gebruiker van wiet te zijn en dat hij een gebruikershoeveelheid bij zich had. In onderlinge samenhang bezien zijn deze feiten en omstandigheden voldoende specifiek om aan het vermoeden van rijden onder invloed van drogerende stoffen ten grondslag te liggen. Gelet op voorgaande is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat het CBR mocht afgaan op de bevindingen die zijn vermeld in het proces-verbaal.