ECLI:NL:HR: 2022:984 (onverpandbaarheid contractueel onoverdraagbaarheidsbeding met goederenrechtelijke werking)

Hoge Raad 1 juli 2022, onverpandbaarheid contractueel onoverdraagbaarheidsbeding met goederenrechtelijke werking
ECLI:NL:HR: 2022:984

Essentie

In het arrest gaat het om de vraag of een contractueel onoverdraagbaarheidsbeding met goederenrechtelijke werking, als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW, ook leidt tot onverpandbaarheid.

Rechtsregel

Een beding dat de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht met goederenrechtelijke werking uitsluit, leidt ook tot onverpandbaarheid van dat vorderingsrecht.

Inhoud

In 2013 zijn een vof en haar vennoten (hierna: de vof c.s.) in staat van faillissement verklaard met aanstelling van een curator en zijn de faillissementen van de vennoten omgezet in een wettelijke schuldsanering. Zowel de vof als haar vennoten waren lid van een coöperatie die wordt gefinancierd door haar leden. In de statuten van de coöperatie is een regeling opgenomen omtrent de rechtsopvolging in relatie tot de ledenrekening. De bedrijfsactiviteiten van de vof c.s. werden gefinancierd door de bank. De vof c.s. hebben alle huidige en toekomstige vorderingen op de coöperatie verpand aan bank en de bank heeft daarvan mededeling gedaan aan de coöperatie. Vervolgens heeft de bank op grond van het pandrecht aanspraak gemaakt op uitbetaling van de tegoeden van de vof c.s. uit hoofde van de ledenrekening.

De Hoge Raad herhaalt het uitgangspunt dat volgt uit het arrest Coface/Intergamma: “om te beoordelen of een beding dat de overdracht van een vorderingsrecht verbiedt goederenrechtelijke werking heeft, dient het te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf. Daarbij moet tot uitgangspunt worden genomen dat het uitsluitend verbintenisrechtelijke werking heeft, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering ervan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in art. 3:83 lid 2 BW is beoogd”.

Tot slot oordeelt de Hoge Raad dat aan degene aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten kan vestigen (ex artikel 3:81 lid 1 BW). Artikel 3:228 BW bepaalt dat op alle goederen die voor overdracht vatbaar zijn, een recht van pand hetzij van hypotheek kan worden gevestigd. Uit voorgenoemde bepalingen volgt dan ook dat alleen op voor overdracht vatbare goederen een recht van pand kan worden gevestigd. Een beding als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW, dat de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht met goederenrechtelijke werking uitsluit, leidt derhalve ook tot onverpandbaarheid van dat vorderingsrecht.