ECLI:EU:C:2006:196 (HvJ EU FCE Bank (C-210/4))

Hof van Justitie EU, 23 maart 2006, HvJ EU FCE Bank (C-210/4) (ECLI:EU:C:2006:196)

Essentie

In dit arrest wordt ingegaan op de vaste inrichting problematiek binnen de omzetbelasting. Het bevat aanwijzingen voor wanneer een vaste inrichting als een belastingplichtige kan worden aangewezen binnen de btw.

Rechtsregel

Om vast te stellen of tussen een niet-ingezeten vennootschap en een van haar vaste inrichtingen een belastbare prestatie bestaat, moet worden onderzocht of de vaste inrichting zelfstandig een economische activiteit uitoefent. Er moet hiervoor worden onderzocht of de vaste inrichting autonoom is, met name of deze zelfstandig het bedrijfsrisico draagt.

Inhoud arrest

FCE IT is in Italië gevestigd en heeft als maatschappelijk doel financiële activiteiten verrichten, welke zijn vrijgesteld van btw. FCE IT is een nevenvestiging (vaste inrichting) van FCE Bank, gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. FCE IT heeft diensten ontvangen van FCE Bank op het gebied van onder andere consultancy, administratie en de levering en het beheer van software. FCE Bank heeft namens FCE IT in Italië om een teruggaaf gevraagd van de btw over deze diensten, op basis van facturen die zij aan zichzelf heeft uitgeschreven (zogenaamde „zelffacturering”). Dit werd geweigerd door de Italiaanse belastingautoriteiten. De kwalificatie van „dienstverrichting” zou volgens hen namelijk niet mogelijk zijn bij handelingen die zonder tegenprestatie door de moedervennootschap ten behoeve van haar vestiging zijn verricht. Het in rekening brengen van de kosten van de diensten van FCE Bank aan FCE IT zou een kostentoedeling binnen éénzelfde vennootschap vormen.

Het staat volgens het HvJ vast dat FCE IT geen eigen rechtspersoonlijkheid heeft en daardoor een bijkantoor (vaste inrichting) van FCE Bank is. Uit zijn rechtspraak blijkt volgens het HvJ dat een dienst slechts belastbaar is wanneer tussen de dienstverrichter en de ontvanger van de dienst een rechtsverhouding bestaat waarbij over en weer prestaties worden uitgewisseld (zie bijv. HvJ EU Tolsma).

Om vast te stellen of tussen een niet-ingezeten vennootschap en een van haar bijkantoren een dergelijke rechtsverhouding bestaat, moet worden onderzocht of FCE IT een zelfstandige economische activiteit uitoefent. Er moet hiervoor worden onderzocht of een bijkantoor zoals FCE IT als bank autonoom is, met name doordat zij het economische bedrijfsrisico draagt.

In deze zaak draagt het bijkantoor FCE IT niet zelf het economische risico dat verbonden is aan de uitoefening van kredietverlening, zoals de niet-terugbetaling van een lening door een klant. Het is de bank (FCE Bank) als rechtspersoon die dit risico draagt en daartoe in haar lidstaat van oorsprong (VK) gecontroleerd wordt op haar financiële liquiditeit en haar solvabiliteit. Bijgevolg berust het bedrijfsrisico volledig bij FCE Bank. Derhalve is FCE IT volledig afhankelijk van deze laatste, waarmee zij dus één enkele belastingplichtige vormt. Het gevolg is dat FCE IT geen belastingplichtige is voor de btw in Italië en daardoor geen recht op teruggaaf van btw heeft.

  • Antwoord HvJ: ‘’Gelet op het voorgaande, moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de artikelen 2, punt 1, en 9, lid 1, van de Zesde richtlijn aldus moeten worden uitgelegd dat een in een andere lidstaat gevestigde vaste inrichting die geen eigen rechtspersoon is ten opzichte van de vennootschap waarvan zij deel uitmaakt en waaraan de vennootschap diensten levert, niet als een belastingplichtige moet worden beschouwd op grond van de kosten die haar voor deze diensten in rekening worden gebracht.’’

Overigens is het OESO-modelverdrag niet relevant (bijv. de zelfstandigheidsfictie in art. 7 van het Oeso Modelverdrag), aangezien deze enkel betrekking heeft op de directe belastingen. Ook de overeenkomst inzake de toerekening van de kosten is, tot slot, voor de onderhavige zaak niet relevant omdat over een dergelijke overeenkomst niet is onderhandeld tussen zelfstandige en onafhankelijke partijen.