Een economische benadering van smartengeld bij letselschade

Smartengeld bij letselschade, bijvoorbeeld pijn, verdriet en verminderde levensvreugde, moet naar billijkheid worden vastgesteld, aldus artikel 6:106 BW. Dit artikel biedt de rechter weinig houvast en omdat immateriële schade niet direct meetbaar is, is het moeilijk om te bepalen wat een ‘juist’ bedrag aan smartengeld is.

Geschreven door Louis Visscher, verbonden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam, Erasmus School of Law.

Om ervoor te zorgen dat er in vergelijkbare gevallen vergelijkbare bedragen aan smartengeld worden toegewezen, heeft de Hoge Raad de instructie gegeven dat rechters moeten letten op de smartengeldbedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend (waarbij inflatie moet worden verdisconteerd).[1] Dit heet de methode van gevalsvergelijking. Hierbij is het ANWB Smartengeldboek een onmisbaar instrument.[2] In dat boek zijn vele honderden zaken opgenomen met een korte beschrijving van het letsel en de situatie waarin de schade is ontstaan (ongeval, medische fout, mishandeling), het bedrag dat oorspronkelijk is toegewezen en het bedrag zoals dat tegenwoordig, rekening houdend met inflatie, zou zijn geweest. In een nieuw geval waarin smartengeld aan de orde is, kijkt men dus naar vergelijkbare zaken in het Smartengeldboek en kunnen de bedragen die in die gevallen zijn toegewezen, als uitgangspunt voor bijvoorbeeld schikkingsonderhandelingen dienen.

Smartengeld te laag?
Veel auteurs vinden dat het smartengeld in Nederland te laag is, zeker in vergelijking met andere landen.[3] De Hoge Raad heeft de rechter geïnstrueerd om bij het vaststellen van smartengeld te letten op de hoogste bedragen die in Nederland zijn toegewezen. Volgens diverse auteurs gaat hier een bevriezend effect van uit waardoor Nederland steeds verder achterloopt bij andere landen. Naar mijn mening zegt het op zichzelf niet zo veel dat de bedragen in andere landen hoger zijn, want die bedragen zouden immers te hoog kunnen zijn, of de verschillen zouden kunnen worden verklaard door uiteenlopende omstandigheden tussen landen. Naar mijn mening is er een ‘extern kader’ nodig om te beoordelen of het smartengeld op een ‘juist’ niveau ligt. Ik zoek dat kader in de economie, meer concreet in het concept van de Quality Adjusted Life Year (QALY) uit de gezondheidseconomie.[4]

Een QALY is een maatstaf waarmee de kwaliteit van leven gedurende één jaar wordt uitgedrukt in een getal tussen 1.00 (perfecte gezondheid) en 0.00 (dood). Dit getal, het QALY-gewicht, reflecteert de invloed van een gezondheidstoestand, zoals letsel, op de kwaliteit van leven van de betrokkene. Hoe groter die invloed, hoe lager het QALY-gewicht. Door dit gewicht te vermenigvuldigen met de duur van de gezondheidstoestand, kan het totale effect van die gezondheidstoestand op de kwaliteit van leven van de betrokkene worden uitgedrukt. Als een letsel bijvoorbeeld gedurende een half jaar leidt tot een daling in het QALY-niveau van 0.2, dan is er bij elkaar 0.1 QALY verloren gegaan (0.5 jaar vermenigvuldigd met de daling van 0.2 QALY). Als de toestand drie jaar zou duren, is er in totaal 0.6 QALY verloren gegaan. QALYs worden in de gezondheidszorg gebruikt om de baten van uiteenlopende medische behandelingen te kunnen vergelijken. Dat is nodig om te beslissen hoe het zorgbudget het beste kan worden besteed. QALYs zijn een state-of-the-art methode bij zulke beslissingen.

QALY als als wetenschappelijke benadering voor kwaliteit leven
Mijn voorstel is om onderzoek naar de QALY-daling als gevolg van uiteenlopende letsels te gebruiken als wetenschappelijke benadering van de invloed van dat letsel op de kwaliteit van leven. De aard, ernst en duur van die toestand spelen een doorslaggevende rol bij het bepalen van het totale QALY-verlies en dit zijn ook de factoren die voor het vaststellen van smartengeld essentieel zijn. In Nederland worden als onder- en bovengrens van de geldwaarde van een QALY vaak €20.000 resp. €80.000 gehanteerd.[5] Onderzoek uit 2010 noemde €50.000 als geldwaarde[6] en recent onderzoek naar hoeveel geld Nederlanders overhebben voor een QALY van een willekeurige andere persoon kwam op een gemiddeld bedrag van €52.200 uit.[7] Ik ga in mijn berekeningen daarom uit van een bedrag van €50.000 per QALY: dat ligt precies tussen de vaak gehanteerde grenzen en komt goed overeen met de resultaten van recent onderzoek.

Toepassing van de QALY-methode resulteert in hogere bedragen dan de in Nederland toegewezen bedragen. Daarom concludeer ik dat het Nederlandse smartengeld inderdaad te laag is. Een voorbeeld: gezondheidseconomisch onderzoek naar de vraag of een snellere operatie bij een beenbreuk de meerkosten waard is, laat zien dat de totale QALY-daling als gevolg van een beenbreuk op 0.087-0.13 QALY kan worden geschat (waarbij eventuele restverschijnselen niet zijn meenomen).[8] Bij toepassing van een geldwaarde van €50.000 per QALY resulteert een bedrag van €4.350-€6.500. Dit is ongeveer drie à vier keer zo hoog als de bedragen die in Nederland daadwerkelijk worden toegewezen. Ook voor andere letsels komen de bedragen hoger uit.

Zou de QALY-methode leiden tot hogere smartengeldvergoedingen?
De QALY-methode is eigenlijk ook een methode van gevalsvergelijking, maar dan een waar gevallen worden vergeleken voor wat betreft de invloed die het letsel heeft op de kwaliteit van leven. Hierbij wordt geabstraheerd van de exacte invloed in de concrete casus. Dit uitgaan van gemiddeldes (de QALY-gewichten resulteren uit grootschalig onderzoek met vele respondenten) past goed bij de opdracht van de Hoge Raad om te abstraheren van de concrete beleving van de benadeelde en in meer objectieve zin vast te stellen op welke wijze en met welke intensiteit levensvreugde wordt gederfd.[9]

Concluderend: als voor de vaststelling van smartengeld gebruik zou worden gemaakt van de wetenschappelijke inzichten die de gezondheidseconomie biedt betreffende de invloed van letsel op de kwaliteit van leven (en dat is mijns inziens precies wat smartengeld bij letselschade tot uitdrukking zou moeten brengen), dan resulteren significant hogere bedragen dan die in Nederland door rechters worden toegewezen. Ik ben het daarom eens met de vele auteurs die het smartengeld in Nederland te laag vinden.

—————————————————————————————————-

[1] Hoge Raad 17 november 2000, NJ 2001, 215 (met noot Bloembergen), ECLI:NL:HR:2000:AA8358.
[2] ANWB, Smartengeld : uitspraken van de Nederlandse rechter over de vergoeding van immateriële schade, Den Haag: ANWB.
[3] Zie bijvoorbeeld S.D. Lindenbergh, ‘Smartengeld: ontwikkeling en stilstand’, in: Smartengeld, Den Haag: ANWB 2006, p. 6, 11; H.J.J. de Bosch Kemper, ‘Smartengeld in perspectief’, in: Smartengeld, Den Haag: ANWB 2009, p. 6-8; T. Hartlief, ‘Smartengeld in Nederland anno 2012: tijd voor een steen in stilstaand water?’, in: Smartengeld, Den Haag: ANWB 2012, p. 8; T. Hartlief, ‘Een steen in stilstaand water’, NJB 2014 (34), p. 2287; N. Frenk, ‘De waarde van smartengeld. Stagnerende smartengeldbedragen: enkele inleidende observaties’, in: Smartengeld, Den Haag: ANWB 2014, p. 6.
[4] Zie over QALY’s bijvoorbeeld  J. Brazier e.a., ‘A review of the use of health status measures in economic evaluation’, Health Technology Assessment 1999, p. 3, 4; S. Folland, A.C. Goodman en M. Stano, The economics of health and health care, Upper Saddle River, NJ: Prentice Hall 2007, p. 81. Zie voor een uitgebreidere bespreking van het idee om QALYs voor de vaststelling van smartengeld te gebruiken bijvoorbeeld L.T. Visscher, ‘Over stagnatie, achteruitgang, bevriezing en stilstaand water: hoe hoog zou smartengeld bij letselschade eigenlijk moeten zijn?’, in: Smartengeld, Den Haag: ANWB 2015; L.T. Visscher en V. Karapanou, ‘Non-pecuniary Losses in the Economic Analysis of Torts: a Plea for Ex Ante Determined Damages’, The Chinese Journal of Comparative Law 2015, p. 1-22 (doi: 10.1093/cjcl/cxv010).
[5] Zie bijvoorbeeld Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, Zinnige en duurzame zorg, Zoetermeer: RVZ 2006, p. 33, 43, 91 e.v.; H.H. Hamberg-van Reenen en S. Meijer, ‘Wat is de kosteneffectiviteit van preventie?’, in: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid, Bilthoven: RIVM 22 september 2011.
[6] M. Pomp, Een beter Nederland: de gouden eieren van de gezondheidszorg, Amsterdam: Balans 2010.
[7] P.F. van Gils, C.G. Schoemaker en J.J. Polder, ‘Hoeveel mag een gewonnen levensjaar kosten? Onderzoek naar de waardering van de QALY’, (157) Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 2013, p. 3. Hierbij wordt verwezen naar het onderliggende onderzoek van A. Bobinac e.a., ‘Valuing QALY Gains by Applying a Societal Perspective’, (22) Health Economics 2013, p. 1272-1281.
[8]  S. Sprague en M. Bhandari, ‘An economic evaluation of early versus delayed operative treatment in patients with closed tibial shaft fractures’, Archives of Orthopaedic and Trauma Surgery 2002, p. 315-323. Dit totale QALY-verlies wordt verkregen door het QALY-verlies in de opeenvolgende herstelfasen te vermenigvuldigen met de duur van die herstelfasen, die elk steeds enkele weken duren. Al die deelaspecten bij elkaar opgeteld resulteert in een totaal QALY-verlies van 0.087-0.13.
[9]  Hoge Raad 20 september 2002, NJ 2004, 112 (met noot Vranken), ECLI:NL:HR:2002:AE2149.