HR 23-05-1921, NJ 1921, 564 (Elektriciteit)

HR 23-05-1921, NJ 1921, 564 (Elektriciteit)
(ECLI:NL:HR:1921:186)

Door Jay Irfan

Essentie

Dit relatief ‘oude’ arrest gaat over de diefstal van elektriciteit. Een tandarts zette zijn elektriciteitsmeter stil middels het gebruik van een breinaald. Hierdoor kon hij elektriciteit verbruiken, zonder dat dit geregistreerd werd. Hij werd vervolgd voor diefstal van elektriciteit (art. 310 Sr). Men twijfelde echter of voldaan was aan de delictsomschrijving van art. 310 Sr. Er was namelijk onduidelijkheid of elektriciteit kon worden aangemerkt als “een goed”, en specifieker “een zaak” in de zin van het Burgerlijk Wetboek. Elektriciteit is immers niet een voor menselijke beheersing vatbaar stoffelijk object (art. 3:1 jo. 3:2 BW). Kan elektriciteit ingevolge art. 310 dan wel worden weggenomen?

Rechtsregel

De vraag die de Hoge Raad moest beantwoorden, was: is elektriciteit aan te merken als ‘enig goed’ in de zin van art. 310 Sr? De Hoge Raad antwoordde bevestigend. Het aftappen van elektriciteit, bijvoorbeeld door de meter te manipuleren, is diefstal. De Hoge Raad vond namelijk dat elektriciteit een vermogensobject is, omdat het economische waarde heeft.

De tandarts verweerde zich in cassatie met de stelling dat elektriciteit niet als ‘enig goed’ valt te kwalificeren en dat daarom niet is voldaan aan de delictsomschrijving van art. 310 Sr. Advocaat-Generaal mr. Besiers adviseerde in zijn conclusie naar de Hoge Raad, dat het argument van de verdachte gegrond moest worden verklaard. Mr. Bersiers gaf in zijn redenering aan, dat enkel “stoffelijke voorwerpen” gekwalificeerd kunnen worden als “enig goed”. Ter ondersteuning van zijn advies, stelde mr. Besiers dat schending van “wetenschappelijken, letterkundigen en artistieken eigendom” niet als diefstal te bestempelen is en dat dit bij elektriciteit derhalve ook niet het geval kan zijn.

De Hoge Raad ontkrachtte dit argument door in zijn overwegingen te stellen, dat dergelijke eigendommen als geestesproduct van de mens vallen aan te merken en mitsdiens niet als vermogensobject vallen te betitelen.

Inhoud arrest

Een tandarts had op een gegeven moment genoeg van zijn torenhoge energierekening. Om de kosten van zijn elektriciteitsverbruik enigszins te laten afnemen, besloot hij om een gaatje te boren in zijn elektriciteitsmeter. In dat gaatje liet hij een klein pennetje vallen, waardoor de meter het elektriciteitsverbruik niet meer registreerde. De tandarts kreeg hierdoor elektriciteit geleverd, zonder dat hij ervoor betaalde.

Het cassatieberoep werd verworpen en de Hoge Raad overwoog als volgt.

“Artikel 310 Sr heeft ten doel het vermogen te beschermen. Het duidt op geenerlei wijze nader aan wat onder “enig goed” verstaan moet worden. Electrische energie moet op grond van haar eigenschappen daartoe worden gerekend. (…) De omstandigheden, waaronder requirant zich de electrische energie heeft toegeëigend, stempelen het feit tot diefstal: eerst doordat hij een lamp of motor inschakelde ging de electrische energie in zijn macht over. Het tot zich nemen van electrische energie in strijd met de voorwaarden waaronder de gemeente daartoe het recht gaf, levert wederrechtelijke toeëigening op.”