HR 03-03-1905, W 1905, 8191 (Blaauboer/Berlips)

Blaauboer/Berlips, HR 3 maart 1905
(ECLI:NL:HR:1905:1)

Door Julia Verschoor

Essentie

In dit arrest wordt er onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve rechten. Indien je een goed onder titel verkrijgt, ben je niet gebonden aan de persoonlijke verplichtingen. Dit geldt in het bijzonder als dat goed van een eerdere rechthebbende is geweest.

Rechtsregel

De persoonlijke verplichtingen van een goed gaan niet over op degene die dat goed onder bijzondere titel verkrijgt. Persoonlijke rechten ten aanzien van een goed (in tegenstelling tot verplichtingen), gaan wel over op de verkrijger van dat goed onder bijzondere titel. Dit wordt dan ook wel een kwalitatief recht genoemd (zie art. 6:251 BW).

Inhoud arrest

Berlips verkoopt zijn grond aan Blaauboer. Bij de verkoop belooft hij aan Blaauboer dat hij een weg zal aanleggen op een naastliggende strook grond, die hij ook in zijn bezit heeft en behoudt. Later wordt die strook grond overgedragen aan een derde, zonder dat de weg is aangelegd. Blaauboer eist schadevergoeding van Berlips op grond van wanprestatie. Berlips stelt dat de verplichting tot het aanleggen van de weg is overgegaan op de nieuwe eigenaar van de strook grond.

Het Hof stelt Berlips in het gelijk. Het Hof oordeelt het volgende:

“Er is geen wezenlijk verschil tussen de situatie waarin iemand door erfopvolging eigenaar van een zaak wordt – daarbij verkrijgt de verkrijger alle rechten en plichten van de overledene – en de situatie waarin iemand door overdracht eigenaar wordt.”

De Hoge Raad oordeelt dat de verbintenis niets te maken heeft met de eigendom van de grond. Als Blaauboer zijn recht kan worden uitgeoefend tegen iedere rechthebbende op de grond, waarop de weg moest worden aangelegd, dan zou dat recht ‘droit de suite’ (goederenrechtelijk gevolg) hebben en dus een goederenrechtelijk karakter hebben. Dat strijdt met het strikte onderscheid dat gemaakt moet worden tussen het goederen- en verbintenissenrecht. Eigendom en verbintenis staan dus los van elkaar. Indien dit onderscheid niet gemaakt zou worden, zouden overeenkomsten een belemmering kunnen vormen voor het verkopen van een stuk grond. Je zou dan, zonder dat je het weet, gebonden kunnen zijn aan een andere overeenkomst. Inschrijving in een openbaar register is in dit geval namelijk niet verplicht. De Hoge Raad acht dit in strijd met het beginsel van rechtszekerheid.