ECLI:NL:XX:2006:AY9133 (Jalloh)

Jalloh-arrest, EHRM 11 juli 2006
(NJ 2007/226)

Door Austin Ellinor

Essentie
Het arrest Jalloh betreft het nemo tenetur-beginsel; in dit arrest werd duidelijk dat het nemo tenetur-beginsel ook werking heeft buiten de verklaringsvrijheid.
De rechtsvraag in casu is of er sprake is van een inbreuk op dit beginsel. Het EHRM heeft geoordeeld dat het enkele onderscheid tussen wilsafhankelijk en wilsonafhankelijk materiaal niet doorslaggevend hoeft te zijn voor schending van het nemo tenetur-beginsel.

Het nemo tenetur-beginsel: “Beginsel dat een verdachte niet aan zijn eigen veroordeling hoeft mee te werken. Hieronder valt bijv. het zwijgrecht van een verdachte.” (juridischwoordenboek.nl)

Rechtsregel
Ook als er materiaal is dat onafhankelijk van de wil van de verdachte bestaat, kan er sprake zijn van schending van het nemo tenetur-beginsel. Van een schending is sprake indien er voldaan is aan vier factoren, namelijk: 1) de aard en de hoeveelheid dwang die is gebruikt om het bewijs te vergaren, 2) het algemeen belang dat is gediend met de vervolging en bestraffing van dit soort delicten, 3) het bestaan van relevante safeguards in de procedure, en 4) het gebruik dat van het materiaal is gemaakt.

Inhoud arrest
Jalloh werd verdacht van drugshandel en werd in de gaten gehouden door undercover agenten. Toen hij werd aangehouden, slikte hij snel iets in. Vervolgens werden hem onder dwang braakmiddelen toegediend, waardoor hij het bolletje weer uitbraakte. Dit bleek een bolletje cocaïne te zijn. Jalloh stelde dat deze handelingen in strijd waren met het verbod op gedwongen zelfincriminatie (nemo tenetur-beginsel) en artikel 3 EVRM (onmenselijke behandeling).

Het EHRM stelt dat het in casu wilsonafhankelijk materiaal betreft, waarvan het gebruik in criminal proceedings normaal gesproken is toegestaan. Het Hof overweegt echter dat er ook een aantal andere elementen relevant zijn. Er werd namelijk dwang uitgeoefend om het bewijsmateriaal te verkrijgen. Het Hof achtte de mate van dwang van belang. Bovendien leverde de manier van afname een schending op van artikel 3 EVRM en dit bracht tevens gezondheidsrisico’s met zich mee.

Op de vraag of dit een schending van het nemo tenetur-beginsel opleverde, oordeelde het EHRM als volgt:

117. In order to determine whether the applicant’s right not to incriminate himself has been violated, the Court will have regard, in turn, to the following factors: the nature and degree of compulsion used to obtain the evidence; the weight of the public interest in the investigation and punishment of the offence at issue; the existence of any relevant safeguards in the procedure; and the use to which any material so obtained is put.

Er was hier geen sprake van noodzaak, het had ook op een andere manier gekund. Ook was het niet van enorm belang, omdat Jalloh slechts een straatdealer was en geen grote crimineel. Het EHRM oordeelde dus dat het bewijs inderdaad verkregen was in strijd met artikel 3 EVRM, en omdat dit als bewijs werd gebruikt, het ook in strijd was met artikel 6 EVRM (oneerlijk proces). Het Hof komt met de conclusie dat het verkregen bewijsmateriaal op grond van de voornoemde factoren een schending oplevert van het nemo tenetur-beginsel.