ECLI:NL:RVS:2006:AX2089 (Stichting B.E.K.A ‘66)

Stichting B.E.K.A ’66, 17 mei 2006

(ECLI:NL:RVS:2006:AX2089)

Door Marsha Simon

Essentie
In deze zaak komt het belanghebbendebegrip uit de Algemene Wet Bestuursrecht aan de orde, en specifiek bedoeld de leer van het afgeleid belang. In casu is er sprake van een nihil vaststelling van een eenmalige exploitatiesubsidie voor de bouw en renovatie van kleedruimten. Er volgt een bestuursrechtelijke procedure, de rechtspersoon stichting B.E.K.A ’66 stelt hoger beroep in.

De rechtspersoon Voetbalvereniging ‘Alexandria ‘66’ (aan wie de subsidie aanvankelijk werd verleend) stelt geen hoger beroep in. De Voetbalvereniging Alexandria ’66 huurt de desbetreffende kleedruimten van de stichting. Is de stichting B.E.K.A ’66 wel belanghebbende in deze zaak? De Afdeling bestuursrechtspraak gaat er vanuit dat het belang van de stichting (toch) rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Hieraan doet niet af dat er tussen de stichting en de vereniging een contractuele relatie bestaat.

Rechtsregel
Wil een natuurlijke of rechtspersoon belanghebbende zijn bij een besluit dan moet zijn of haar belang ‘rechtstreeks’ bij dat besluit zijn betrokken (artikel 1:2, eerste lid Awb) en dient er voor diegene ingevolge de artikelen 7:1 en 8:1 Awb, alsmede artikel 37 van de Wet op de Raad van State bezwaar, beroep en hoger beroep open te staan. Lange tijd heeft de bestuursrechtspraak aangenomen dat er geen sprake kan zijn van een rechtstreeks betrokken belang als een bepaald belang via een contractuele relatie wordt geraakt. Van belanghebbendheid is dan geen sprake.

In de literatuur is gesproken over de leer van het afgeleid belang. Gebleken is dat deze leer niet altijd een bevredigend rechtsbeschermingsresultaat oplevert. Van veel personen met een zogenaamd afgeleid belang kan vaak worden gezegd dat een besluit hun rechtspositie toch raakt. Een belangrijk punt van kritiek op de leer van het afgeleid belang is daarom dat deze te ongenuanceerd is. In de onderhavige zaak bepaalt de Afdeling bestuursrechtspraak dat het belang van de stichting (toch) rechtstreeks bij het besluit is betrokken. Hieraan doet niet af dat er tussen de stichting en de vereniging een contractuele relatie bestaat.

Inhoud arrest
Voetbalvereniging Alexandria ’66 huurt kleedruimten van stichting B.E.K.A ’66. Alexandria ’66 vraagt eenmalig een subsidie aan bij de gemeente Rotterdam ten behoeve van de bouw en renovatie van de kleedruimten. De subsidie werd aanvankelijk verleend, echter bij besluit van 16 maart 2004 heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Prins Alexander van de gemeente Rotterdam het besluit van 20 januari 2003 tot verlening van een eenmalige subsidie aan de vereniging ‘Voetbalvereniging Alexandria ‘66’ ingetrokken en het subsidiebedrag op nihil vastgesteld.

Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door de voetbalvereniging en appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de motivering van het besluit van 16 maart 2004 gewijzigd. Bij uitspraak van 21 juni 2005 heeft de rechtbank Rotterdam het daartegen door de voetbalvereniging en appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Bij besluit van 20 januari 2003 heeft het dagelijks bestuur een eenmalige subsidie verleend van € 22.400,00, onder de voorwaarde dat een nieuw financieringsvoorstel wordt ingediend, voordat wordt overgegaan tot het vaststellen van die subsidie. Het dagelijks bestuur stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan deze voorwaarde, nu geen nieuw en realistisch voorstel is ingediend voor de financiering van de nieuwbouw en renovatie van de kleedkamers.

Voorafgaand aan het besluit van 16 maart 2004 zijn er diverse gesprekken gevoerd, waarin het dagelijks bestuur reeds naar voren heeft gebracht niet akkoord te zullen gaan met de door appellante en de voetbalvereniging beoogde wijze van financiering. Deze overweging is in hoger beroep door appellante niet bestreden.

“Nu het gelet op het vorenoverwogene voor appellante voorafgaand aan het besluit tot intrekking van de subsidie verlening duidelijk moet zijn geweest dat een harerzijds ingediend financieringsvoorstel, dat (mede) gebaseerd was op een via een huurverhoging af te lossen lening van het dagelijks bestuur, niet viel aan te merken als realistisch, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat niet is voldaan aan de in het besluit tot subsidieverlening opgenomen voorwaarde, zodat het besluit van 20 januari 2003 mocht worden ingetrokken en de verleende subsidie op nihil mocht worden vastgesteld.”

Het hoger beroep is ongegrond.