ECLI:NL:HR:2016:252 (Overzichtsarrest immateriële schadevergoeding)

HR Overzichtsarrest immateriële schadevergoeding, HR 19 februari 2016
(ECLI:NL:HR:2016:252)

Door Michiel Hennevelt

Essentie
De Hoge Raad geeft een zeer uitgebreid overzichtsarrest over de immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn. Daarnaast worden nog onbeantwoorde vragen behandeld. Hieronder de belangrijkste punten.

Inhoud arrest en rechtsregels
A heeft in 2001 een bezwaarschrift ingediend dat de inspecteur in oktober 2003 heeft ontvangen. In maart 2007 bericht de inspecteur aan A dat hij de uitspraak op bezwaar aanhoudt in afwachting van een procedure van de echtgenoot van A. A gaat in beroep en in juli 2007 wordt zij onbevoegd verklaard, hiertegen komt ze in augustus 2007 in verzet. In januari 2008 overlijdt A. In december 2008 wijst de Rechtbank het verzet af, (de vertegenwoordiger van) A gaat hiertegen in cassatie. In maart 2010 heeft de Hoge Raad het verzet gegrond verklaard en terugverwezen naar de Rechtbank. De zaak komt uiteindelijk in april 2014 weer terug bij de Hoge Raad. In mei 2013 heeft de Rechtbank ook geoordeeld over het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Tegen de uitspraak omtrent de schadevergoeding is A in hoger beroep gedaan, tegen de uitspraak van het Hof in die zaak is dit beroep in cassatie gericht. Het Hof oordeelde, in tegenstelling tot de Rechtbank, dat bij het bepalen van de omvang van de vergoeding ook de periode vóór overlijden in aanmerking dient te worden genomen. De vergoeding bedraagt volgens het Hof in totaal € 4.500.

De Hoge Raad geeft een zeer uitgebreid overzichtsarrest over de immateriële schadevergoeding bij overschrijding van de redelijke termijn. Hieronder de belangrijkste punten van dit arrest.

Uit art. 6 EVRM volgt dat belastingplichtigen binnen een redelijke termijn behoren te worden berecht, indien dit niet gebeurt kunnen zij om een schadevergoeding verzoeken. De redelijke termijn begint te lopen als de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt. De termijn eindigt wanneer de rechter uitspraak doet in de hoofdzaak (dus niet over de schadevergoeding zelf). Bij de beoordeling of de termijn redelijk is, moet naar de bezwaar- en de beroepsfase afzonderlijk worden gekeken, maar ook naar het totaal.

Voor de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft een termijn van twee jaar als redelijk te gelden. Hierbij is de duur van de bezwaarfase en een eventuele verzetprocedure inbegrepen. Voor de berechting van de zaak in hoger beroep is het uitgangspunt dat het Hof uitspraak doet binnen twee jaar na instellen van het beroep. Voor beroep bij de Hoge Raad geldt nogmaals twee jaar en voor een eventuele verwijzingsprocedure ook. Bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot verlenging van bovengenoemde termijn, bijvoorbeeld als de zaak ingewikkeld is, of als belanghebbende de duur van het proces zelf laat verlengen. Het afwachten van een prejudiciële beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt niet meegerekend in het bepalen van de redelijke termijn.

Bij het beoordelen van de redelijke termijn in zijn totaliteit moet worden aangenomen dat een voortvarende behandeling van het beroep door het Hof compensatie kan zijn voor een trage behandeling door de inspecteur of de Rechtbank, andersom kan ook.

Indien de redelijke termijn overschreden wordt, moet schadevergoeding toegekend worden. De omstandigheid dat het (hoger) beroep of het beroep in cassatie ongegrond wordt verklaard, verandert dit niet. Als uitgangspunt dient vervolgens een bedrag van € 500,- per halfjaar overschrijding van de redelijke termijn te worden gehanteerd. Hierbij wordt het totaal van de overschrijdingen naar boven afgerond. Dit alles geldt voor zowel natuurlijke personen als rechtspersonen.