ECLI:NL:HR:2005:AU2235 (City Tax)

City Tax, HR 14 oktober 2005
(ECLI:NL:HR:2005:AU2235)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Geen sprake van bewuste roekeloosheid bij het inrijden van een afgezette weg. Geen omstandigheden op grond waarvan de werknemer zich bewust had moeten zijn van de kans op een ongeluk als hij de weg zou inrijden.

Rechtsregel

Voor het aannemen van bewuste roekeloosheid in de zin van artikel 7:661 BW is, net als bij artikel 7:658 lid 2 BW, vereist dat de werknemer ten tijde van het ongeval zich daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van zijn gedraging. Dat deze twee begrippen op dezelfde manier worden uitgelegd is logisch, omdat beide bepalingen de werknemer beschermen door bij de aan zijn schuld te wijten eisen rekening te houden met de ervaring die elke dag werken met machines en werktuigen meebrengt, waardoor niet zo voorzichtig wordt gewerkt als ter voorkoming van een ongeluk nodig is. Er zijn geen omstandigheden waaruit blijkt dat de werknemer zich bewust was van de kans op een ongeluk door het inrijden van de weg, mede gelet op de verklaring van de werknemer dat hij de dag ervoor zonder problemen over dezelfde weg had gereden en dat bestemmingsverkeer wel de weg in mocht, waardoor de werknemer er van uit kon gaan dat hij de weg zonder een kans op een ongeval kon inrijden.

Inhoud arrest

De werknemer werkt parttime als taxichauffeur bij City Tax. Op 24 juni 1999 rijdt de werknemer tijdens zijn dienst een straat in die vanwege werkzaamheden afgesloten was voor alle verkeer, met daarbij de vermelding ‘uitgezonderd bestemmingsverkeer’. Hierdoor raakt zijn taxi beschadigd. Een schadebedrijf stelt de schade vast op 8.085,11 gulden.

City Tax dagvaardt de werknemer en vordert de werknemer te veroordelen aan haar de schade te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten. City Tax stelt zich op het standpunt dat de werknemer aansprakelijk is op grond van artikel 7:661 BW. Omdat de werknemer bewust een wegafzetting en een verkeersbord heeft genegeerd, is de schade het gevolg van opzet of bewuste roekeloosheid. De werknemer bestrijdt de vordering.

De rechtbank veroordeelt de werknemer een bedrag van 9.297,86 gulden / € 4.219,18 aan City Tax te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 juni 1999. De werknemer stelt hoger beroep in bij het hof. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van City Tax af, omdat er geen aanleiding bestaat de bewijslast om te keren en vaststaat dat geen sprake is van bewuste roekeloosheid. City Tax gaat in cassatie. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt City Tax in de kosten van het geding.