ECLI:NL:HR:2003:AF3057 (Van der Gulik/Vissers)

Van der Gulik/Vissers, HR 21 maart 2003
(ECLI:NL:HR:2003:AF3057)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

De werkgever is verplicht het loon door te betalen van een werknemer die is geschorst of op non-actief is gesteld, ook als dit de schuld van de werknemer was.

Rechtsregel

Artikel 7:628 lid 1 BW bepaalt dat de werknemer recht op loon houdt als hij zijn arbeid niet heeft verricht door een oorzaak die voor rekening van de werkgever komt. Een schorsing of op non-actiefstelling is hier een voorbeeld van; dit komt voor risico van de werkgever. Hierdoor is de werkgever ook bij een schorsing of op non-actiefstelling verplicht het loon aan de werknemer door te betalen. Dit is ook zo als de werkgever goede redenen had om de werknemer te schorsen of op non-actief te stellen en dit dus aan de werknemer te wijten is. Een schorsing of op non-actiefstelling zonder het loon door te betalen kan alleen als bij een schriftelijke overeenkomst of reglement is afgeweken van dit wetsartikel.

Inhoud arrest

Van der Gulik gaat met ingang van 30 november 1994 werken bij V&P als directeur van het Hypotheekcentrum West-Brabant. Zijn salaris bestaat uit afsluitprovisie over de afgesloten hypotheken. Op 28 maart 1996 wordt Van der Gulik op non-actief gesteld omdat er problemen zijn. Van der Gulik wordt op die dag door de huisarts ook arbeidsongeschikt verklaard en meldt zich ziek. Met ingang van 5 maart 1997 is Van der Gulik weer hersteld.

V&P dient vervolgens een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met Van der Gulik in bij de kantonrechter. Van der Gulik vordert onder meer een naar het verleden berekend bedrag aan afsluitprovisie over de periode vanaf de op non-actiefstelling tot aan het einde van het dienstverband. V&P voert hiertegen verweer en stelt dat Van der Gulik de op non-actiefstelling zijn schuld is en dat hij gedurende zijn ziekte een uitkering uit een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft gehad. De kantonrechter ontbindt op verzoek van V&P de arbeidsovereenkomst met Van der Gulik, onder toekenning van een vergoeding, per 1 juli 1997.

Van der Gulik gaat in beroep omdat hij vindt dat de kantonrechter de vordering op een te laag bedrag heeft toegewezen. V&P heeft verweer gevoerd en zelf ook beroep ingesteld. Er wordt gesteld dat als de werknemer zich zo opstelt dat niet van de werkgever verwacht wordt dat hij hem laat werken in zijn bedrijf, de werkgever geen loon of ziekengeld hoeft te betalen als hij de werknemer schorst. De rechtbank stelt V&P bij tussenvonnis van 23 november 1999 in de gelegenheid te bewijzen dat de non-actiefstelling aan Van der Gulik te wijten is. Na de getuigenverhoren oordeelt de rechtbank bij vonnis van 20 maart 2001 dat vast is komen te staan dat Van der Gulik zich ernstig heeft misdragen en dat V&P hierdoor gegronde redenen had om hem op non-actief te stellen. Hierdoor heeft Van der Gulik geen recht op provisie over de periode waarin hij op non-actief was gesteld. De rechtbank vernietigt het vonnis van de kantonrechter.

Van der Gulik stelt vervolgens cassatie in en stelt ten eerste dat een schorsing of een non-actiefstelling als werkgeversrisico moet worden aangemerkt, ook als de maatregelen aan de werknemer zijn te wijten, ten tweede dat de rechtbank miskent dat in ieder geval vanaf het moment dat hij zich ziek heeft gemeld, de werkgever zijn loon had moeten doorbetalen en ten derde dat de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het niet kunnen werken door ziekte onbegrijpelijk zijn. De Hoge Raad vernietigt de vonnissen van de rechtbank en verwijst het geding naar het hof Den Bosch ter verdere behandeling en beslissing. V&P wordt veroordeelt in de kosten van het geding in cassatie.